Blogspot kon het niet in één keer verwerken. Ik heb het in vier stukken moeten plaatsen.
DEEL 1.
De Edmund Burke Stichting en de Universiteit Leiden
(Internetdocumentatie)
Maria Trepp
Voor een betere leesbaarheid van dit bestandje: download de pdf.versie
Een beter opgemaakte en beknopte tekst over de Burke Stichting heeft Frans Gieles van de Stichting Tegenwicht samengesteld, en hierbij ook gebruik gemaakt van mijn teksten.
Inleiding
In 2004 en 2005 werden bij de Leidse Rechtenfaculteit drie nieuwe hoogleraren benoemd, die alle drie direct of indirect bij de neoconservatieve Burke Stichting betrokken zijn en/of tot kort geleden waren: prof. Andreas Kinneging, prof. Paul Cliteur en prof. Afshin Ellian. De concentratie van Burkianen in Leiden is natuurlijk geen toeval. Afshin Ellian werd, zoals hij in zijn oratie zelf zegt, door Paul Cliteur naar Leiden gehaald.[1]
De Universiteit Leiden heeft ook bij de opening van het nieuwe Rechtengebouw in september 2004 blijk gegeven van een sterke neoconservatieve bias, door de omstreden Amerikaanse rechter Antonin Scalia uit te nodigen voor een toesprak.
Is de neoconservatieve bias in Leiden dan een probleem?
Maarten Huygen:
“Is de ideologische samenstelling van dit hooggeleerde gezelschap dat in Leiden over filosofische en ideologische grondslagen van recht en staat nadenkt niet eenzijdig?” Kinneging: "Vrijwel alle universiteiten, hogescholen en ook media worden gedomineerd door links. Dat geldt ook voor de departementen en de staf van overheidsadviesorganen zoals de WRR. De publieke sector wordt gedomineerd door het linkse circuit. Linkse circuits benoemen elkaar. Er is een groot gebrek aan pluriformiteit. Hier zijn eindelijk eens een paar mensen aangenomen met andere opvattingen. Het is dan een gotspe om te zeggen 'is het niet een beetje veel'"[2]
De Leidse rechtsfilosoof Labuschagne ( zelf spreker bij de Burke Stichting en volgens Bart Jan Spruyt maatje met Kinneging, Cliteur en hem zelf) zegt:“Het wekt inderdaad de indruk alsof het hier een bijkantoor is van de Burke Stichting.[…] Niet iedereen is daar gelukkig mee.”[3]
Ellian ziet er wél een groot probleem in het feit dat de Leidse Rechtenfaculteit beschouwd wordt als een bijkantoor van de Burke Stichting. Hij ontkent iets met de Burke Stichting te maken te hebben[4] - wat merkwaardig is, gezien het feit dat hij eredonateur is van de Burke Stichting, en samen met Bart Jan Spruyt afgebeeld staat op de site van de Burke Stichting.
Bart jan Spruyt, gepromoveerd in Leiden, is sterk betrokken bij het opleidingsprogramma van de Burke Stichting, dat zich o. a.op Leidse studenten richt. “Via lezingen, masterclasses en een zomerschool wordt een nieuwe voorhoede klaargestoomd, die het conservatisme verder moet uitdragen. 'Een soortschaduwuniversiteit', legt Spruyt uit. 'Op universiteiten en hogescholen is nauwelijks aandacht voor conservatisme. Dus groeit er weer een generatie op die daar niet mee in aanraking komt. Als je echt iets wilt, moet je de nieuwe generatie de goede boeken en lezingen aanreiken. Building and arming, in de hoop dat je een nieuwe voorhoede creëert.” ( de Volkskrant, 12-3-2005)
Gezien het expliciete “schaduw-universiteits”-karakter van de Burke Stichting, en gezien het feit dat de stichting vooral Leidse studenten rekruteert voor haar cursussen is het niet geheel trivaal en is het niet echt vanzelfsprekend dat de Universiteit Leiden een onderdak biedt aan een bijkantoor van de Burke Stichting….
Nog paar opmerkingen vooraf:
- ik beweer niet dat alles wat de Burkianen zeggen onzin is. Ik beweer alleen dat zij op een bedenkelijke manier complexe kwesties reduceren tot rechtspopulisme.
- ik beweer ook niet dat de Burkianen op alle punten exact hetzelfde zeggen of willen. Er zijn zeker op veel punten belangrijke verschillen te vinden. Maar op nog veel meer gebieden zijn er belangrijke overeenkomsten, en deze probeer ik te beschrijven.
- weinig van hetgeen ik schrijf is origineel of nieuw. Voor mij geldt wat ook Burke voorzitter Kinneging over zijn eigen schrijven zegt: “Allemaal citaten. Uit mijn mond is nog nooit een origineel woord gekomen.”[5] Het citeren dient bij mij (maar niet bij Kinneging, die weinig levende anderen citeert) ook het construeren van een sociale groep: een virtuele gemeenschap van mensen die zich verzetten tegen de aanval op solidariteit, op respect voor anderen en op de rechtsstaat die van de Burke Stichting en Wilders gelanceerd wordt.
Mijn intentie is het, de belangrijke kritiek die van veel anderen al geleverd is te inventariseren, verder uit te werken en te onderbouwen.
Leidse wetenschappers betrokken bij de Edmund Burke Stichting
De Burke Stichting wordt vooral door stemmen van Leidse wetenschappers vertegenwoordigd. De Burkiaanse intellectuelen, die niet in Leiden thuis zijn, zoals Arend Jan Boekesteijn ( Universiteit Utrecht) , Joshua Livestro (wel een Leidse leerling van Kinneging) , Michiel Visser en Leon de Winter worden hier ook aangehaald, maar de invloed van deze denkers is van geringere omvang en betekenis. Michiel Visser en Leon de Winter traden bovendien vaak als coauteurs op samen met respectieve Bart Jan Spruyt en Afshin Ellian.
Andreas Kinneging, hoogleraar rechtsfilosofie in Leiden
Afshin Ellian, hoogleraar Sociale cohesie in Leiden
Paul Cliteur, hoogleraar Encyclopedie van de rechtswetenschap in Leiden
De Leidse Germanist Jerker Spits
Bart Jan Spruyt
In de achtergrond : prof.dr. Bolkestein
1. De Edmund Burke Stichting
1.1. Het clubje van Bolkestein: conservatisme en liberalisme
De Edmund Burke Stichting, een rechtse denktank van voornamelijk witte mannen,[6] werd opgericht in 2000/2001 als en denktank naar Amerikaans model.
Genoemd werd de denktank naar Edmund Burke¸ die als eerste “een omvattende typologie van de conservatieve […] filosofie” ontwierp. “Ofschoon hij [Burke] in een situatie schreef, die hij nog aanvaardde - het Engelse bestel rond 1790 - en daarom als een behoud-conservatief kan worden beschouwd, legde hij met zijn ideeën ook de grondslag voor het herstel-conservatisme, dat zich voortaan op zijn leer van de twee soorten vernieuwing kon beroepen en op grond daarvan de vernieuwingen na 1789 als goddeloos, als menselijke hybris kon verwerpen.` (Von der Dunk, Conservatisme, p. 80, 83).
Op 3 februari 2001 verscheen een artikel in het NRC Handelsblad met de titel Het conservatieve moment is gekomen. In dit artikel, geschreven door Joshua Livestro, wordt voor het eerst voor een breed publiek en met een programmatische visie melding gemaakt van het bestaan van de Edmund Burke Stichting met bijhorende website, www.conservatismeweb.com.
Livestro- samen met de Leidse rechtsfilosoof Andreas Kinneging een van de initiatiefnemers van de Burke Stichting- , had in Londen op het hoofdkantoor van de Conservative Party gewerkt en was van 1999-2002 persoonlijk medewerker van Europees Commissaris Frits Bolkestein in Brussel. Net als zijn voormalig docent Kinneging en de Leidse rechtsfilosoof Paul Cliteur ( lid van de raad van aanbeveling van de Edmund Burke Stichting) , was Livestro nauw verbonden aan de rechtsliberaal Bolkestein, die, hoewel nooit direct verbonden aan de Burke Stichting, een belangrijke rol heeft gespeeld in de achtergrond van de Stichting. Bolkestein werd al genoemd op de voorloper van de Burke Stichting, het conservatisme-web.[7]
Bolkestein vertelt in zijn boek Grensverkenningen, dat hij samen met Kinneging en Cliteur een leesclubje had, dat regelmatig bij elkaar kwam en o.a. samen Burke las, Reflections on the Revolution in France, een tekst die ook op de huidige website van de Edmund Burke Stichting kan worden gevonden.
Bolkestein in zijn dagboek Grensverkenningen
”Vrijdag 6 augustus 1999: s’middags kwam min leesclubje weer bijeen in Amsterdam: Andreas Kinneging en Paul Cliteur. We hebben Edmund Burke gelezen, Reflections on the Revolution in France. Burke is overtuigender over het Britse constitutionele recht, met zijn nadruk op precedent, geleidelijkheid en traditie, dan in het afgeven op de Franse Revolutie, wat hij overigens op briljante wijze doet. Hij heeft toch een te gunstige mening over het Ancien Régime. Andreas [Kinneging] is het hier niet mee eens. Hij vindt dat de Franse Revolutie helemaal niet nodig was; dat de adel zich aanpaste aan de moderne omstandigheden en een nuttige rol speelde; en dat onze visie op het Ancien Régime is gekleurd door de geschiedschrijving, dat wil zeggen door de tegenstanders. Mijn kennis is niet toereikend om dit te bestrijden. Het is natuurlijk duidelijk dat de Franse Revolutie veel wandaden op haar geweten heeft, zoals iedere revolutie. Maar moderniseerde zij niet ook? “[8]
Bolkestein staat met zijn gedeeltelijk positieve blik op de Franse revolutie dichter bij de verlichtingspleiter Paul Cliteur dan bij Kinneging. Binnen de Edmund Burke Stichting zijn er dan ook juist wat de verlichting betreft verschillende opvattingen te vinden. Maar ondanks bepaalde verschillen weten de heren elkaar goed te vinden in hun wens naar een rechtsliberaal conservatisme, dat de verzorgingsstaat en de islam afwijst. De latere directeur van de Burke Stichting Bart Jan Spruyt in Lof van het conservatisme (2003):
“Slecht in enkele individuen vond het conservatisme pleitbezorgers [naast J.L.Heldring]: in de Leidse rechsfilosofen Paul Cliteur en Andreas Kinneging, die de discussie over het conservatisme buiten de muren van de Telders stichting (het wetenschappelijk bureau van de VVD) hoorbaar wisten te maken en zo een beslissende bijdrage aan de herleving van het conservatisme hebben geleverd.” ( p. 9) Bart Jan Spruyt noemt in dit boek Bolkestein een conservatief, die zich zo niet wil noemen omdat hij “daar politieke redenen voor had” ( p. 8) .
Spruyt gaat in Lof van het conservatisme nog verder uitvoerig in op Bolkestein, Cliteur en Kinneging. Bolkestein, volgens Spruyt een strijder “voor een combinatie van economische progressiviteit en cultureel conservatisme”, was
“overtuigd van de noodzaak de strijd tegen het morele nihilisme aan te binden, maar wist […] het benodigde stelsel van waarden en normen niet te concretiseren. De zogeheten kardinale deugden uit de klassieke en christelijke traditie zijn volgens Bolkestein lovenswaardig, maar wat kan een liberaal politicus ermee? 'Het liberalisme is geformuleerd in een tijdperk waarin moraal in zekere zin het monopolie van de kerk was. De liberaal had niet zozeer de behoefte daar een eigen moraal tegenover te stellen, als wel staat en kerk te scheiden. Moraal was immers vanzelfsprekend. Het uitdenken van een kader waarbinnen de deugden de nadruk kunnen krijgen die ze verdienen, is een grote uitdaging voor het hedendaagse liberalisme', luidde Bolkesteins eindconclusie.” ( p. 54f)
De positie van Kinneging en Cliteur schetst Spruyt als volgt:
“Binnen de liberale stroming hebben vooral twee denkers van zich doen spreken:Paul Cliteur (1955) en Andreas Kinneging (1962).” “Cliteur en Kinneging stonden samen aan de basis van de oprichting van een stichting, genoemd naar Edmund Burke, die zich in Nederland toelegt op de verwoording en verspreiding van het conservatieve gedachtegoed.”
“In zijn proefschrift onderzocht Cliteur - aan de hand van zijn conservatieve schrijvers - naar eenzelfde middenweg tussen rechtspositivisme en het klassieke natuurrecht. Op zoek naar een bovenwillekeurige grondslag van het recht kon Cliteur niet veel met de 'metafysische abstracties' van het klassieke natuurrechtsdenken. Hij bepleit een meer 'bescheiden' variant van het natuurrechtelijke denken en noemt dat 'cultuurrecht'. In aansluiting aan Friedrich Hayek bedoelt Cliteur daar 'spontaan gegroeide ordeningen' mee. Door een proces van trial and error, door het steeds verder sleutelen aan het eigen rechtsstelsel (piecemeal engineering), kan een cultuurgemeenschap principes op het spoor komen die als de normatieve grondslag van het recht gaan fungeren. […]
De doctrine van de democratische rechtsstaat - die de staat bindt aan de wet van alledag en haar wetgeving en interventies toetst aan de Grondwet - is echter in toenemende mate in de handen van epigonen terechtgekomen, stelt Cliteur vast, zodat men zelfs voor de vrijheid van meningsuiting voor ambtenaren is gaan pleiten. Dergelijke werkingen van de wet van de epigonie bieden Cliteur telkenmale stof tot het concretiseren van zijn conservatisme - en als professoraal columnist van het tv-programma Buitenhof vindt hij voor zijn pleidooien een breed gehoor.
Kinneging heeft een andere ontwikkeling doorgemaakt. Begonnen als liberale vrijdenker en medewerker van de Telders stichting (en ghost writer van Bolkestein) wilde Kinneging een proefschrift schrijven waarin hij zou aantonen dat het liberalisme de vanzelfsprekende uitkomst is van een proces van modernisering dat zich op z'n minst vanaf de achttiende eeuw bij denkers als Montesquieu aftekende. Maar deze 'Whig interpretation of history' (Herbert Butterfield) bleek niet bestand tegen de feiten. Toen hij achttiende-eeuwse politieke filosofen ging lezen, ontdekte hij vooral hoe belangrijk de klassieken voor deze auteurs waren geweest en dat hun mensbeeld grondig verschilde van dat van de liberalen. De klassiek politieke theorie was niet langer de probleemloze voorloper van het liberalisme maar haar grootste criticus.
De mens is tot het kwade geneigd, zo leerde Kinneging, en moet door karakter- en gewetensvorming het animale in zichzelf overwinnen. Bij die vorming was de deugdenleer van Plato, Aristoteles, Cicero en (in zijn christelijke gedaante) Gregorius de Grote richtinggevend. En die deugdenleer was de afspiegeling van een eeuwige zijnsorde die een voorgegeven morele orde impliceerde. Anders dan Cliteur is Kinneging een overtuigd aanhanger van het klassieke natuurrecht. Dat betekent onder meer dat hij wil beginnen bij de (zelf opgelegde) begrenzing van het leven van het individu. Alleen dan ontstaat het culturele en morele kapitaal dat een rechtsstaat kan doen floreren.
Van zijn ontdekking van deze 'aristocratische' traditie in de politieke filosofie deed Kinneging verslag in zijn dissertatie, die […] in 1996 afkwam. Daarna heeft Kinneging van zich doen spreken door zijn publieke afscheid van de VVD en een reeks van wetenschappelijke publicaties en populair-wetenschappelijke artikelen in dag- en weekbladen over het belang van de deugdenleer en de (conservatieve) politieke implicaties daarvan. Daarnaast heeft Kinneging zich toegelegd op het traceren van het voortbestaan van deze traditie in de negentiende en twintigste eeuw, waarbij zijn aandacht vooral uitging naar fenomenologen als Josef Pieper, Max Scheler en Nicolai Hartmann. “ ( p. 55 ff)
Bart Jan Spruyt heeft in zijn eveneens in 2003 verschenen pamflet De crisis in Nederland en het conservatieve antwoord (een tekst die eerder ook op de website van de Burke Stichting te lezen was) een verschil gemaakt tussen verscheidene varianten van conservatisme ( namelijk sceptisch, historisch en natuurwetgeoriënteerd), en de twee laatstgenoemte varianten ook met de namen Cliteur respectievelijk Kinneging verbonden. Spruyt schrijft:
“De eerste vorm van conservatisme is de sceptische variant. Zij wordt gehuldigd door
mensen met een somber mensbeeld en met vooral een pessimistische kijk op het
menselijk kenvermogen. Onze kennis, zo is hun meest basale overtuiging, is altijd
maar ten dele en onvolmaakt, en om die reden zijn wij nooit in staat de werkelijkheid
volkomen te doorgronden en die werkelijkheid te herscheppen naar theorieën die wij
ons in ons hoofd hebben gevormd. We moeten dus al helemaal niet proberen hier op
aarde de hemel te verwezenlijken, want dan creëren wij een hel. Een beroemd
representant van deze variant is de econoom Friedrich Hayek, Nobelprijswinnaar in
1974, en erfgenaam van Edmund Burke, Lord Acton en Adam Smith. Blauwdrukken
voor een samenleving (en ook economische interventies door de staat, zoals Keynes
die voorstond) zijn per definitie op fragmentarische informatie en gebrekkige
inzichten gebaseerd, en resulteren daarom onvermijdelijk in ellende en
onderdrukking. Deze vorm van conservatisme vinden we vooral in Engeland. Michael
Oakeshott is er een beroemd vertegenwoordiger van. De bekendste representant van
dit type van conservatisme in Nederland is NRC-columnist J. L. Heldring.
Soms gaat deze vorm van conservatisme moeiteloos over in een tweede vorm, die we
zouden kunnen typeren als de historische school binnen het conservatisme.
Representanten van deze school schuiven, kort gezegd, tussen het eenzame individu
en de chaos van de geschiedenis de heilzame bescherming van de traditie. Hayek
legde al de nadruk op de waarde van spontaan gegroeide instituties. Of die instituties
een waarheid belichamen, is voor deze conservatieven niet de meest prangende vraag.
Zij zijn ontstaan en hebben zich in een historisch proces van trial and error (Karl
Popper) als waardevol bewezen. Zij geven het leven iets van orde en een bezield
verband. Een beroemd vertegenwoordiger van deze vorm van conservatisme is de
Engelse filosoof Roger Scruton, die strijk-en-zet benadrukt dat instituties en sociale
verbanden aan de mens voorafgaan en diens leven zinvol bepalen. De modernistische
afbraak van instituties en tradities treden zij kritisch tegemoet, omdat na die afbraak
volgens hen niets dan een gapende leegte overblijft en moderne mensen in zo’n
nihilistisch klimaat eindeloos in de weer zijn zichzelf een identiteit aan te meten.
Van de Nederlandse rechtsfilosoof Paul Cliteur zouden we kunnen zeggen dat hij de
woordvoerder is van een bijzondere variant van deze vorm. Sinds zijn proefschrift uit
1989 en in talloze belangrijke publicaties daarna, heeft hij de notie van het
cultuurrecht gepropageerd, daarbij duidelijk geïnspireerd door een scala aan
conservatieve denkers en schrijvers. Cliteur, hoogleraar in de encyclopedie van het
recht in Leiden en lid van de Raad van Aanbeveling van de Edmund Burke Stichting,
bedoelt daarmee dat een cultuurgemeenschap door het steeds verder sleutelen aan het
eigen rechtsstelsel (piecemeal engineering) principes op het spoor kan komen die als
normatieve grondslag van het recht gaan functioneren. Traditie en geschiedenis zijn
dus de bron van het cultuurrecht, dat als .geheel van redelijk omlijnde beginselen. is
neergeslagen in mensenrechtenverklaringen, grondrechten en geschreven dan wel
ongeschreven constitutioneel recht. [ opmerking M.T.: Cliteur keert zich inmiddels uitdrukkelijk tegen het principe van “piecemeal engineering” en vraagt om een neoconservatieve revolutie, zie Cliteur in de NRC, 17-12-2002]
Deze variant van Cliteur is een bewuste poging een middenweg te bewandelen tussen
rechtspositivisme en het klassieke natuurrecht. Cliteur noemt zijn visie een meer
bescheiden variant van het natuurrechtelijke denken, dat gebaseerd is op
metafysische abstracties, waarmee Cliteur weinig kon.
Dat geldt niet voor een derde groep van conservatieven, die zich juist op de
natuurwetstraditie baseren. Deze traditie, waarvan de grondslagen in de klassiek
oudheid bij denkers als Plato, Aristoteles en Cicero zijn gelegd, en die via de
christelijke middeleeuwen tot in de huidige tijd voort bestaat, gaat uit van een morele
orde die niet door de mens is geschapen, maar door hem via een juist gebruik van de
rede kan worden ontdekt. Die orde is, met andere woorden, voorgegeven: zij bestaat
ook onafhankelijk van de mens. Deze orde is absoluut, en dient het menselijk leven
heilzaam te begrenzen. De natuurwet heeft dus niets (de gedachte is een veel
voorkomend misverstand) met de ‘survival of the fittest’ te maken, maar is die wet die
in overeenstemming is met de aard of natuur van de mens. Die mens is niet van nature
als vanzelf tot het goede geneigd. Hij heeft waarden of karaktereigenschappen
(deugden) nodig met behulp waarvan hij de verkeerde neigingen in zichzelf kan
beheersen.
Deze derde vorm van conservatisme baseert zich dus zowel op de joods-christelijke
als de klassiek-humanistische traditie die samen bepalend zijn geweest voor de
westerse cultuurtraditie. Edmund Burke sprak van de “spirit of the gentleman and the
spirit of religion”. In Nederland heeft deze traditie aan bekendheid gewonnen door de
publicaties van de Leidse rechtsfilosoof Andreas Kinneging, die ook lid is van de
Raad van Aanbeveling van de Edmund Burke Stichting.”
[Kinneging is inmiddels directeur Burke stichting , M.T.]
Andreas Kinneging, oprichter van de Burke Stichting, en Frits Bolkestein zijn ideologisch sterk aan elkaar verwant. Kinneging heeft - zoals gelinkte artikelen vermelden op de site conservatismeweb- de VVD verlaten vanwege de verzwakte rol van Bolkestein in de VVD. Na het vertrek van Bolkestein kon hij zich in de koers van de liberalen niet meer vinden. “ 'Tot mijn spijt hebben Bolkesteins opvattingen over de grenzen aan persoonlijke vrijheid geen wortel geschoten in de VVD', zegt hij in een toelichting. Kinneging was met Bolkestein in 1996 de initiatiefnemer van het moraaldebat in de VVD. In dat debat namen zij de stelling in dat de overheid burgers in hun vrijheid mag beperken als de maatschappelijke orde dat vergt. Volgens hen schiet het liberalisme tekort als het zich alleen inzet voor de vrijheid van het individu. “ ( Trouw, 1-12-1999)
Als het liberalisme vooral wordt gekenmerkt door het streven naar een samenleving waarin sprake is van diversiteit en pluriformiteit van waarden, heeft ook Bolkestein afstand genomen van een liberale visie. De Westerse beschaving heeft bij Bolkestein voorrang voor andere culturen.
Bolkestein wordt ook genoemd in het Burke- pamflet De crisis van Nederland (“Ook de verzorgingsstaat dient grondig te worden hervormd. Conservatieven omarmen de slogan van Frits Bolkestein: liever de warmte van een baan dan de kilte van een uitkering“) . Omgekeerd komen in BolkesteinsGrensverkenningen niet alleen Livestro, Kinneging en Cliteur herhaaldelijk ter sprake, (“Vrijdag 31 maart 2000 Lunch met een stel slimme academici in Nieuwspoort, allen leerlingen van Andreas Kinneging, die er ook was; georganiseerd door Joshua Livestro, die nu mijn persoonlijke medewerker in Brussel is […] . Onderwerp van gesprek was het liberalisme, het postmodernisme (en wat daartegen te doen) en het verlies aan zelfvertrouwen van de Europese elite..”) ook Michiel Visser, secretaris van de Burke Stichting en medeauteur van een aantal artikelen wordt genoemd ( “Vrijdag 16 januari 2000Geluncht in Nieuwspoort met Joshua Livestro, Andreas Kinneging, Paul Cliteur, Hans Kribbe, Michiel Visser en nog een paar academici over de eeuwige onderwerpen Verlichting - Romantiek - Nationalisme - 1968, enz.”) net als de neocon en Burke-ere-donateur[9] Afshin Ellian[10], die overigens ook op de Burke–site afgebeeld staat samen met Bart Jan Spruyt.
Ook met de Burke-conservatief Roger Scruton heeft Bolkestein kennis gemaakt (“Donderdag 5 juli 2001[…] naar Den Haag om een toespraak van Roger Scruton bij te wonen, in Diligentia. Opkomst viel mij alleszins mee, evenals de toespraak zelf. Het was aardig een glas bier met hem te drinken, na afloop. Kinneging en Livestro hielden inleidende beschouwinkjes.”
Bolkestein was aanwezig op de eerste belangrijke bijeenkomst van de Burke Stichting waar Roger Scruton de eerste Burke-lezing hield. ***Vermoedelijk wil Bolkestein niet dat zijn nauwe banden met de Edmund Burke Stichting bekend worden. Het is bijvoorbeeld zeer merkwaardig, dat hij in 1999 en 2000 zeer frequente contact had met de oprichters van de Burke Stichting; samen met hun Edmund Burke las; op de eerste grote lezing van de stichting aanwezig was, maar in zijn dagboek Grensverkenningen het woordje “Edmund Stichting”angstvallig vermijdt.
Bolkestein staat ook niet op de lijst van het steuncomité voor ex-moslims (september 2007), een comité waar behalve Bolkestein alle Burke-leden en -sympathisanten samen met Wilders hebben getekend. Het comité is het initiatief van Paul Cliteur en Afshin Ellian die bovendien ook met succes enkele linkse intellectuele hierbij wisten te betrekken.
Mijn hypothese is, dat het feit dat Bolkestein niet heeft getekend, geen inhoudelijk besluit van Bolkestein was, maar vooral strategisch-tactische reden had. Ik kon mijn hypothese toetsen op 18 september 2007, toen Bolkestein in De Balie in Amsterdam[11] vurig voor Ehsan Jami ( de controversiële ex-moslim voor wie het steuncomité in het leven was geroepen) opnam. Ik vroeg Bolkestein, waarom hij de verklaring van het steuncomité niet had getekend, hij antwoordde korzelig: “Maybe I will” ( voertal was Engels) .
Bolkestein was aanwezig op de eerste belangrijke bijeenkomst van de Burke Stichting waar Roger Scruton de eerste Burke-lezing hield, De betekenis van het conservatisme, ingeleid door Livestro en Kinneging.
Scruton en zijn (veelal hard anti-islamitische) teksten figureren veel op de Burke-site. In de eerste Burke lezing heeft Scruton het ook uitgebreid over Edmund Burke. Scruton onderbouwt zijn behoud-conservatisme alsmede zijn herstel-conservatisme in de geest van Burke. Livestro haalt in zijn inleiding van de Burke lezing Scruton aan: “[Ik ben] op zoek ... naar een verloren ervaring van thuis-zijn. En onder dat gevoel van verlies ligt, neem ik aan, de blijvende overtuiging dat wat verloren is gegaan ook weer kan worden heroverd - niet noodzakelijk zoals het eerst was, toen het ons ontglipte, maar zoals het zal zijn als het weloverwogen wordt teruggewonnen en opnieuw gemodelleerd.”
Scruton legde in de Burke- lezing uit wat hem bij Burke zo sterk aantrekt- en dezelfde gedachtes zijn duidelijk ook zeer aantrekkelijk voor Kinneging en Cliteur:
“Ten eerste de verdediging van autoriteit en gehoorzaamheid [maakte indruk op mij] . Autoriteit was voor Burke allerminst de verfoeilijke zaak die zij in de ogen van mijn tijdgenoten was, maar juist de basis van politieke orde. De samenleving, betoogde hij, wordt niet bijeengehouden door de abstracte rechten van de burger, zoals de Franse revolutionairen veronderstelden, maar door autoriteit een begrip dat primair het recht op gehoorzaamheid aanduidt, en niet alleen maar de macht om die af te dwingen. Gehoorzaamheid is op haar beurt de voornaamste deugd van politieke wezens, de mentale instelling die het mogelijk maakt over hen te regeren, en zonder welke samenlevingen vervallen tot het 'stof en poeder van de individualiteit'. Deze gedachten waren voor mij even vanzelfsprekend als ze schokkend waren voor mijn tijdgenoten. Burke verdedigde de aloude opvatting dat de mens in samenlevingsverband de onderdaan van een soeverein is, tegen de nieuwe opvatting dat hij burger van een staat is.” ( p 29)
Scruton zegt er ook bij, hij de ideeën van Burke uitdrukkelijk tegen de beweging van de jaren zestig wilde inzetten. Ook verdedigt hij in de geest van Burke het vooroordeel, alsmede de “provocerende verdediging” die Burke in dit verband onderneemt van het 'vooroordeel' – “de verzameling overtuigingen en ideeën verstaat die instinctief in sociale wezens ontstaan”. Als voorbeeld noemt Scruton de vooroordelen omtrent seksueel gedrag: die moeten er zijn, schaamte en eergevoel moeten waken voor vernieuwingen of valse ideeën van bevrijding.
“En het resultaat [ de seksuele bevrijding] is precies zoals Burke zou hebben voorzien: niet louter een breuk in het vertrouwen tussen de seksen, maar een teloorgang van heel het voortplantingsproces.”
“In die kundige, heldere gedachten gaf Burke een samenvatting van al mijn instinctieve twijfels over de roep om bevrijding […] ” ( p31ff) .
Bolkestein noemt in zijn dagboek deze lezing van Scruton - zonder een enkele kritische opmerking te maken over diens waarlijk antiliberale houding ten opzichte van de seksualiteit. Maar Bolkestein wist natuurlijk ook dat zijn vriend Kinneging homoseksualiteit en abortus streng afkeurde (op de siteconservatismeweb), en had ook daar blijkbaar weinig problemen mee. ***Net als Scruton verafschuwt Bolkestein de geest van de jaren ’60. Bolkestein: “Seksuele emancipatie is een van de factoren die de grote toename in het aantal echtscheidingen hebben veroorzaakt.” (de Volkskrant, 1- 9-2001)
Bolkestein is zelf ook van mening dat de overheid goed aan zou doen om instellingen als het gezin, die door de tijden heen hun geschiktheid voor het „cultiveren van moreel kapitaal” hebben bewezen, te beschermen (Reformatorisch Dagblad, 19-10-2000). Voor Kinneging kan het instituut van het gezin niet “dik” en sterk genoeg zijn, kritiek op een star en haast fascistoïde vasthouden aan het traditionele gezin wijst hij af. “We moeten ons dus op de bescherming van het gezin concentreren. Het gezin: dat is volledig verwaterd en verdient meer dan ooit bescherming. De markt: daar moeten gewoon de wetten van de markt regeren.” (Reformatorisch Dagblad, 16-12-2000). „Gelijkstelling van andere levenswijzen en samenlevingsvormen met het traditionele gezin, zoals bijvoorbeeld het homohuwelijk, is daarom niet juist. Zoiets miskent en verhult de speciale positie en taak van het traditionele gezin in de samenleving.” ( Reformatorisch Dagblad 16-10- 1999).
Bart Jan Spruyt deelde Scruton en Cliteur (in De crisis in Nederland en het conservatieve antwoord) in bij dezelfde onderafdeling van het conservatisme ( het “historisch” conservatisme): Inderdaad is ook Cliteur zeer ingenomen van Scruton, over wie hij een zeer positieve recensie in de Volkskrant ( 15-9-2006) heeft geschreven, waar hij Scrutons boek over het religieus terrorisme, The West and the rest ( 2002) prijst.
Terugblikkend zegt Livestro over Bolkestein:
“De voedingsbodem voor de [conservatieve] renaissance werd de afgelopen tien jaar vooral gelegd door Bolkestein en de Leidse docent rechtsfilosofie Andreas Kinneging”( NRC 13-7-2002).
De Leidse professor Bolkestein zit bovendien sinds 2004 samen met de Burkiaanse neoconservatieve rechtfilosofen Kinneging, Ellian en Cliteur in het nieuwe Leidse rechtengebouw (terwijl hij eigenlijk organisatorisch bij Sociale Wetenschappen/ Politicologie hoort). Maarten Huygen:
“Zijn [Kinnegings] kantoor ligt op de lichte zolderverdieping van het voormalige Kamerlingh Onnes natuurkundelaboratorium, dat is omgebouwd tot rechtenfaculteit. Schuin tegenover hem werkt onder strenge bewaking een voorvechter van de door Kinneging gelaakte Verlichting, de hoogleraar Sociale Cohesie en Recht, Afshin Ellian. Aan zijn gang zitten ook twee andere hooggeleerden met een uitgesproken liberaal profiel: het VVD-lid Paul Cliteur, hoogleraar van de Encyclopedie van de Rechtswetenschap, en de gewezen VVD-leider en commissaris van de Europese Commissie, Frits Bolkestein, hoogleraar in de Intellectuele Grondslagen van Politieke Ontwikkelingen.” ( NRC 13-5-2006)
Ondanks verschillen in detail bestaat tussen Livestro, Kinneging, Cliteur, Ellian en Bolkestein een fysieke (het Leidse rechtengebouw) en/of sociale ( de VVD / de Universiteit Leiden) en/of een geestelijk-politieke band. Zij zijn allemaal te vinden aan de rechterkant van de VVD, in de omgeving van het rechtspopulisme van Fortuyn en Wilders. Sinds februari 2007 zijn zij bovendien allemaal –Livestro, Bolkestein, Spruyt, Kinneging, Ellian, Cliteur (en ook Scruton) - auteurs in het rechtse blad Opinio.
In de eerste tekst van de Burke Stichting die in de krant verscheen, Het conservatieve moment is gekomen haalt Joshua Livestro Edmund Burke aan:
“Conservatieven dienen de waarschuwing van Edmund Burke serieus te nemen dat wanneer de vijanden van Waarheid en Moraal zich verenigen, de voorstanders hetzelfde dienen doen.”
De Burke Stichting is een vereniging van vrienden, met een sterke basis aan de Universiteit Leiden.
“‘Het wekt inderdaad de indruk alsof het hier een bijkantoor is van de Burke Stichting’, zegt Labuschagne ( zelf ook werkzaam aan de Leidse rechtfaculteit en als docent verbonden aan de Burke Stichting) ‘Niet iedereen is daar gelukkig mee.” Burke-directeur Spruyt:
‘Bart [Labuschagne] is een echte conservatief. We zijn goed bevriend. We voelen ons maatjes, Cliteur, Kinneging, Labuschagne en ik.’ “[12]
In Kinnegings boek Van Kwaad tot erger( ) zijn alle vier Leidse vrienden, Spruyt, Cliteur, Labuschagne en Kinneging zelf met artikelen vertegenwoordigd . De Burke-secretaris en tussendoor directeur, Bart Jan Spruyt, zit niet aan de Leidse Universiteit, maar is in Leiden gepromoveerd ( aan de theologische faculteit, in 1996) . Zijn achtergrond wordt beschreven in een artikel in het Nederlands Dagblad van 23-12-2000, een artikel, waarnaar op de eerste conservative website conservatisme.net wordt verwezen:
”[…] De secretaris van de pas in het leven geroepen Edmund Burke Stichting is dr. Bart Jan Spruyt. In het dagelijks leven leidt hij de politieke redactie van het Reformatorisch Dagblad. […] Bart Jan Spruyt noemt zich een ,,conservatief vanaf de geboorte''. Hij wil ermee aangeven dat het een ,,levenshouding'' is van hem. Wat hij tot voor kort niet wist, is dat het conservatisme een concrete en uitgewerkte politieke filosofie had. Door zich te verdiepen in het werk van en te spreken met Kinneging is Spruyt erachter gekomen dat een 'gat' kon worden opgevuld. Een gat dat er, zijns inziens, bestond tussen de christelijke uitgangspunten en beginselen enerzijds en de vertaling daarvan in concrete politieke situaties anderzijds. Voor hem ligt de waarde van de conservatieve filosofie vooral in de nadruk op het belang van instituties als gezin, staat en markt.”
Over de relatie tussen Bolkestein en de Edmund Burke wordt op de website van de Burke Stichting nog vermeld (onder de noemer “Over de Stichting- Edmund Burke”) :
“Wat in Burke’s uiteenzetting van blijvend belang is, is het ideaal van ‘wijze en onafhankelijke’ volksvertegenwoordigers, die op grond van levensbeschouwelijke principes politiek actief zijn, de constitutie bewaken en niet de volksgunst maar het algemeen belang op het oog hebben. Een van de laatste Nederlandse politici die dit belang niet alleen in de praktijk heeft uitgedragen maar ook expliciet heeft verwoord is Frits Bolkestein, ‘Burgerschap en democratie’, opgenomen in: Boren in hard hout (Amsterdam, 1998), pp. 13-26.”
In het door Spruyt aangehaalde artikel neemt Bolkestein stelling tegen burgerschapsdenken, participatie, democratisering, allemaal dingen die hij ( terecht) met de jaren zestig en zeventig verbindt. Bolkestein is, net als de Burkianen, een hevige tegenstander van de jaren zestig en het gedachtegoed van de democratisering.
Bolkestein haalt in dit opstel de kritiek van zijn tegenstanders op de marktmechanismen correct en schijnbaar met instemming aan – zonder erop in te gaan dat hij zelf, net als de heren van de Burke Stichting, het altijd voor de markt opneemt en deze correcte redenering in de praktijk altijd ter zijde schuift. Bolkestein:
“De democratie veronderstelt, zo menen ze [ de pleitbezorgers van democratisering, M.T.] , een opvoeding en opleiding tot burger, zowel qua kennis als qua ethos, en daarenboven een grote mate van economische gelijkheid.
Zo bezien bestaat er een wezenlijke spanning tussen democratie en markteconomie. Immers, de markteconomie vereist een opvoeding en opleiding die gericht zijn op de arbeidsmarkt. Zowel de noodzakelijke kennis als het noodzakelijke ethos verschilt daarmee fundamenteel van de kennis en het ethos die noodzakelijk zijn voor burgerschap. Bovendien produceert de markteconomie economische ongelijkheid. De vrije werking van de markt moet daarom flink worden beperkt, op straffe van een uitholling en ondermijning van de democratie.[ …]
“Hoe groter de inkomens- en vermogensverschillen, des te groter de mogelijkheden van sommigen de onafhankelijkheid van anderen aan te tasten. Op deze redenering valt niet veel af te dingen.” ( p. 14 f.)
Ten onrechte reduceert Bolkestein het burgerschapsdenken in dit artikel tot een simpel pleidooi voor directe democratie, en tot een pleidooi voor het onkritische overnemen van de vox populi in de politiek. De vox populi, die heeft juist bij Bolkesteins leerling Wilders uitdrukking gevonden, en Bolkestein zelf is ook groot geworden door het luisteren naar juist deze vox populi. Ian Buruma citeert in zij nieuwe boekDood van een gezonde roker ( Engelse titel: Murder in Amsterdam) Frits Bolkestein, die als eerste het migrantenprobleem op de politieke agenda plaatste. [Bolkestein:] “Je moet nooit onderschatten hoe diep de haat onder Nederlanders zit tegen Marokkaanse en Turkse immigranten. Mijn politieke succes berust op het feit dat ik naar die gevoelens heb geluisterd.” Buruma noemt dit een “opmerkelijke uitspraak.”(p. 58) Met deze uitspraak bevestigt Bolkestein dat hij de onderbuikgevoelens bewust heeft geëxploiteerd. Hij is in dit opzicht een populist. Bolkestein ontkent dat hij dit zou hebben gezegd, maar Buruma houdt voet bij stuk: "Het is absoluut wat hij gezegd heeft. Geen twijfel over mogelijk. Ik heb het meteen opgeschreven."
Bart Jan Spruyt legt in zijn Rooseveltlezing in Middelburg op 12 april 2006 De verdediging van het Westen, Leo Strauss, Amerikaans neoconservatisme en de kansen in Nederland (te lezen op de site van de Burke Stichting) het volgende correcte verband tussen het neoconservatisme, Bolkestein, Kinneging, Cliteur en Fortuyn:
“Het (neo)conservatisme in de betekenis van liberals mugged by reality - is de laatste decennia in Nederland uitgedragen door mensen als Frits Bolkestein: die op Drees stemde, uit ergernis over de politiek van Joop den Uyl in de jaren zeventig de politiek inging voor de VVD, en als politiek leider van die partij mensen om zich heen verzamelde die openlijk sympathiseerden met het conservatisme. Na het vertrek van Bolkestein uit de Nederlandse politiek en de keuze van de VVD voor een sociaal-liberale koers onder diens lichtvoetige opvolger Dijkstal, namen onservatieve academici als Andreas Kinneging en Paul Cliteur afstand zo niet afscheid van de partij. Als gevolg van deze ontwikkeling ontstond het befaamde ‘gat op rechts’ in de Nederlandse politiek – dat naar mijn mening wordt gevoed door een stille, nauwelijks of niet gearticuleerde onvrede met de beloftes van de moderniteit, en daarom om een conservatief antwoord vraagt. De overname binnen de VVD van Bolkesteins voorstel om het niet alleen
over de democratische rechtsstaat en de vrije markt te hebben maar ook over het culturele
fundament van bezielende waarden en normen die nodig zijn om beide instituties in stand te
houden, had het ontstaan van dat ‘gat’ kunnen voorkomen. Pim Fortuyn […] had het ‘gat’ kunnen dichten als hij daar de tijd voor had gekregen […]
Maar wat zou in Nederland het karakter en programma van een neoconservatieve politieke beweging kunnen zijn? Die beweging zou moeten bestaan uit restanten (dan wel een voorhoede) uit de christelijk-conservatieve traditie en tot de werkelijkheid bekeerde liberalen. Een dergelijke samenvoeging gaat in Nederland met zijn decennia oude cultuur van verzuiling niet vanzelf […] Het zou echter wel mogelijk zijn wanneer het beste uit deze tradities – van Burke en Groen, tot Bolkestein en Fortuyn, en Cliteur en Kinneging - tot een programma wordt uitgewerkt dat als basis van samenwerking kan dienen. “
Spruyt noemt Bolkestein, Kinneging, Cliteur in één adem- en terecht.
Bolkestein zelf en de Burkianen proberen vaak de onderlinge verschillen te benadrukken, niet zonder succes. Kort na de oprichting van de Burke Stichting, in maart 2001, schreef Rob Hartmans in De Groene Amsterdammer een artikel over de nieuwe Stichting Alles moet anders: Hij schrijft over Livestro en Kinneging:
“Beide intellectuelen hebben duidelijk affiniteit met de intellectueel Bolkestein, die niet alleen dossiers leest maar ook boeken, en die zelfs boeken schrijft. Toch moet er onderhand wel iets zijn gaan wringen in die verhouding, aangezien Bolkestein altijd een scherpe scheidslijn heeft getrokken tussen liberalisme en conservatisme. Sterker nog, in een artikel in de bundel Boren in hard hout (1998), betoogt Bolkestein dat conservatieven meer gemeen hebben met de verafschuwde socialisten dan met liberalen: «Socialisten en conservatieven dragen de collectiviteit hoog in het vaandel. Liberalen willen dat de mensen concurrerende individuen worden die zich een weg kunnen banen in de wereld en zich weten te verzetten tegen de staat. Voor de eersten is stabiliteit het ideaal, voor laatstgenoemden dynamiek. ”
Maar zoals we zullen zien is juist conservatieve stabiliteit geenszins het ideaal van de Burke stichting die zich in de loop van de jaren als neoconservatief-revolutionair heeft geprofileerd. De heren van de Burke Stichting Kinneging en Spruyt beoefenen weliswaar hier en daar kritiek op de markt en op de dynamiek, maar als het om concrete politieke maatregelen gaat, zijn ze tegen de stabiliteit van de verzorgingsstaat, voor een conservatieve revolutie en – antiliberaal, maar wel in de historisch conservatief-nationaalliberale traditie, voor een sterke staat met militaristische trekken.
En terecht wijst Bart Jan Spruyt in zijn artikel ‘De tikkende tijdbom’- de islamitische inbreuk op Nederlandse rechten en vrijheden ( te lezen op de website van de Burke Stichting) op de continuïteit tussen Bolkestein en Fortuyn, in toon en inhoud betreffende de integratie:
“Frits Bolkestein verkondigde begin jaren negentig onomwonden dat die ‘multiculturele’ samenleving minder wenselijk was dan Nederlandse opinieleiders tot dan hadden betoogd. […]
Twee jaar na de val van de Muur en in de ambivalente euforie van de liberalen over het ‘einde van de geschiedenis’ verkondigde Bolkestein dat de liberale democratie een hogere vorm van beschaving representeerde dan de moslim-wereld die geen principes als de scheiding van kerk en staat, de vrijheid van meningsuiting en verdraagzaamheid koesterde.
[…] We herinneren ons de kritiek van Bolkestein op Fortuyn, vlak voor de kamerverkiezingen
van mei 2002: met Fortuyn als premier zou Nederland op het internationale toneel een
‘pleefiguur’ slaan. Maar deze partijpolitieke manoeuvre mag niet aan het oog onttrekken dat
Bolkestein en Fortuyn – ondanks alle verdere verschillen ook - in ieder geval één belangrijk
punt deelden: de zorg om de ‘verweesde samenleving’, de zorg om het morele fundament
onder die samenleving, de zorg om een eeuwenlange traditie die heeft geresulteerd in
rechtsstatelijke arrangementen die direct worden bedreigd door een cultuur waarvan de
waarden zich op z’n zachtst gezegd moeizaam tot die arrangementen verhouden.”
Spruyt beklemtoont in dit artikel dat Bolkestein een conservatieve moralist is:
“Bolkestein bespeurde veel relativisme en zelfhaat onder Nederlandse intellectuelen. En hij had het voortdurend over de voorschriften van de liberale democratie, de spelregels, de waarden en normen die een samenleving bestand geven. Hij had het over het morele fundament dat het liberalisme veronderstelt, een gegeven dat liberalen telkens weer dreigen te vergeten, en hij had het over republikeinse dan wel conservatieve deugden die dat morele fundament vormen. ‘Het liberalisme is geformuleerd in een tijdperk waarin moraal in zekere zin het monopolie van de kerk was. De liberaal had niet zozeer de behoefte daar een eigen moraal tegenover te stellen, als wel staat en kerk te scheiden. Moraal was immers vanzelfsprekend. Het uitdenken van een kader waarbinnen de
deugden de nadruk kunnen krijgen die ze verdienen, is een grote uitdaging voor het
hedendaagse liberalisme.’ “
En samen met Wilders schrijft Spruyt op de website van Wilders/PVV in het programma Een Nieuw-realistische visie:
“Frits Bolkestein was in de jaren negentig een van de weinige politici die begreep en uitdroeg dat een liberale samenleving – zowel de rechtsstaat als de vrije-markt-economie - een fundament nodig heeft. Het mag dan zo zijn, zei Bolkestein, dat het liberalisme ‘op politiek en economisch vlak inmiddels zijn superioriteit heeft bewezen’, ‘over de waarde van de liberale cultuur, die volgens menigeen de westerse samenleving beheerst, bestaan meer twijfels’. Zowel de rechtsstaat als de economie hebben namelijk een ‘morele basis’ nodig. ‘Het gaat niet alleen om vrijheid, gelijkwaardigheid en rechtvaardigheid, maar ook, om eens een ouderwets woord te gebruiken, om de deugdzaamheid die het voortbestaan van die vrijheid, gelijkwaardigheid en rechtvaardigheid moet garanderen.’ In de klassieke traditie van het liberalisme is dit inzicht bijvoorbeeld verwoord door Adam Smith, die niet alleen The Wealth of Nations schreef (1776), maar ook een deugdethiek over de vraag hoe een vrije samenleving bijeen kan worden gehouden (A Theory of Moral Sentiments).
Het is nodig, aldus nog steeds Bolkestein, om in het economische leven overbodige regels af te schaffen en vermolmde, corporatistische structuren af te breken. ‘Maar op cultureel vlak vormen, mede door de komst van veel mensen met andere normen en waarden, instabiliteit en verbrokkeling een groter gevaar dan starheid. Vandaar het belang van de christelijke en humanistische traditie voor onze maatschappij als bindend element.’
Bolkesteins pleidooi voor een combinatie van economisch liberalisme en cultureel conservatisme heeft binnen zijn eigen partij, de VVD, geen weerklank gevonden. De VVD koos welbewust voor een sociaal-liberale koers en creëerde daarmee het inmiddels roemruchte ‘gat op rechts’.
Het is nodig, aldus nog steeds Bolkestein, om in het economische leven overbodige regels af te schaffen en vermolmde, corporatistische structuren af te breken. ‘Maar op cultureel vlak vormen, mede door de komst van veel mensen met andere normen en waarden, instabiliteit en verbrokkeling een groter gevaar dan starheid. Vandaar het belang van de christelijke en humanistische traditie voor onze maatschappij als bindend element.’
Bolkesteins pleidooi voor een combinatie van economisch liberalisme en cultureel conservatisme heeft binnen zijn eigen partij, de VVD, geen weerklank gevonden. De VVD koos welbewust voor een sociaal-liberale koers en creëerde daarmee het inmiddels roemruchte ‘gat op rechts’.
[…] Toen Bolkestein het had over een cultureel en moreel fundament onder de rechtsstaat en het economische leven, had hij het over de ‘deugden’ die in instituties worden gekweekt en in stand gehouden. En juist met die instituties is de laatste decennia erg slordig omgesprongen.”
Ook in Klare Wijn ( ook op de Wilders/ PVV site te vinden) schrijven Spruyt en Wilders: “[Bolkesteins] pleidooi voor ‘het belang van de christelijke en humanistische traditie voor onze maatschappij als bindend element’ heeft helaas noch binnen zijn eigen partij noch binnen de breedte van de Nederlandse politiek weerklank gevonden.”
Terecht steunt Spruyt op de conservatieve ideeën van Bolkestein. Bolkestein omarmt het liberaal-conservatisme en wijst het communitarisme als staatsinterventie af ( “In liberale ogen groeien en bloeien groepen op een spontane wijze”) , en ook de Burke Stichting heeft, zoals nog ik nog zal aantonen, geen communitaristische trekken.
Bolkestein is de geestelijke vader van Livestro en Kinneging. Met Kinneging deelt Bolkestein het conservatieve interesse voor de individuele deugden. Bolkestein:
“Kinneging betoogt dat de gemeenschapsdenkers uit sociaal en christen-democratische kring zich blindstaren op de 'sociale deugden' solidariteit en gemeenschapszin. Solidariteit en gemeenschapszin worden tot 'het alfa en omega van de sociaal-politieke moraal verheven'. Natuurlijk zijn deze deugden van groot belang, maar dat belang moet ook weer niet worden overschat. Naast 'sociale deugden' zijn er ook 'individuele deugden' en slechts in combinatie met elkaar vormen ze de voorwaarde voor een 'goede samenleving'. Solidair en behulpzaam zijn veronderstelt immers dat je iets bezit wat je kunt delen. 'Als er geen geld is,' zo stelt Kinneging, 'dan kan het ook niet gegeven worden.' Om dat geld te verdienen zijn in de eerste plaats individuele deugden nodig, zoals moed, ijver, inventiviteit, doorzettingsvermogen, discipline en spaarzaamheid. Sociaal kapitaal veronderstelt dus een zekere mate van spiritueel kapitaal. Het individu kan niet zonder gemeenschap, maar de gemeenschap kan ook niet zonder de zelfredzaamheid van het individu. In een samenleving waarin iedereen slachtoffer is en hulp van de gemeenschap nodig heeft, lost solidariteit niets op. De gemeenschapsdenkers slaan de plank mis, omdat de morele leegte niet wordt veroorzaakt door een tekort aan sociaal kapitaal (dat is slechts een symptoom), maar valt te wijten aan een gebrek aan spiritueel kapitaal. Aldus nog steeds Kinneging.
[…]Terecht stelt Kinneging dat het taboe op 'morele opvoeding', dat uit de jaren zestig stamt, dient te worden verworpen. Het liefst ziet Kinneging dat deze 'morele opvoeding' geschiedt in de traditie van de 'kardinale deugden' (moed, gematigdheid, rechtvaardigheid en piëteit). Ik twijfel er niet aan dat Kinneging zijn eigen kinderen in deze traditie zal opvoeden. Maar hoe moet een liberaal anderen zover krijgen? Hoe verkondigt de liberaal zijn moraal?
Het liberalisme verwijst slechts naar de staat en kan hooguit een beroep doen op het openbaar onderwijs. Maar het is een klassiek liberaal leerstuk dat de staat neutraal dient te zijn. In de praktijk is die neutraliteit weliswaar moeilijk te handhaven maar de staat is in dit opzicht niet het geschiktste middel.
Men kan het eens zijn met Kinnegings morele crisis der deugden, men kan lof hebben voor zijn pleidooi voor 'morele opvoeding', maar het ontbreekt vooralsnog aan oplossingen.”[13]
Bolkestein is het dus eens met Kinnegings deugdenoffensief, dat al van 1996 dateert, al weet Bolkestein niet goed hoe Kinnegings ideeën in de politieke praktijk te brengen zijn.
Kinneging zelf weet daar wel raad me. Er is wel degelijk een aansluiting tussen privé-deugden, of de door Kinneging opgesomde doodzonden ( het tegenovergestelde dus van de deugden) en maatschappelijke oplossingen. Kinnegings conservatisme is van begin af aan een roep naar sociale en juridische drang- , dwang-, straf- en uitsluitingsmaatregelen. Kinneging haalt in zijn belangrijke tekst Het conservatisme: kritiek van de verlichting en de moderniteit Burke aan (dit artikel verscheen inPhilosophia Reformata, najaar 2000, dus kort voor de oprichting van de Burke Stichting; deze tekst is ook te vinden op de website van de Burke Stichting en kwam tot stand in samenwerking met o.a. Paul Cliteur):
“…De[..] zelfdwang door het geweten is de voornaamste voorwaarde voor de individuele
vrijheid. Als de eerste ontbreekt, kan de tweede niet bestaan. ‘Society cannot exist unless a
controlling power upon the will and appetite be placed somewhere, and the less there is
within, the more there must be without. It is ordained in the eternal constitution of things, that
men of intemperate minds cannot be free. Their passions forge their fetters., aldus Burke. (Burke, .A Letter to a Member of the National Assembly’, in: Further Reflections on the Revolution
in France, Indianapolis 1992, p.69)
Zonder ‘ inner control’ is de mens een slaaf van zijn passies, zijn affecten. En omdat veel
daarvan van kwalijke aard zijn en wanorde, strijd en vernietiging met zich brengen, is bij
ontstentenis van een ‘inner control’ een ‘outer control’ nodig om de orde en harmonie te
handhaven.
Wat dient in concreto te worden verstaan onder ‘outer control’? Daarvan bestaan twee
vormen of bronnen. Ten eerste het geheel van juridische ordeningsinstrumenten: de staat, weten regelgeving, leger, politie, rechterlijke macht, boetes, gevangenissen en wat dies meer zij.
De mens wordt met dit instrumentarium ‘tot de orde geroepen’, overwegend middels de botte
prikkel van de angst voor straf. Daarnaast is er het geheel van sociale controlemechanismen,
dat werkt met de subtielere prikkels van reputatie, aanzien, status en rang. Het ‘tot de orde’
roepen geschiedt hier door het verlangen naar een goede reputatie en de vrees voor een
slechte reputatie.”
Het door Kinneging aangehalde Burke citaat “Society cannot exist unless a controlling power upon the will and appetite be placed somewhere, and the less there is within, the more there must be without. It is ordained in the eternal constitution of things, that men of intemperate minds cannot be free. Their passions forge their fetters”is inderdaad een voor Burke en vor de Burke Stichting centrale gedachtegang.MacPherson over deze Passage bij Burke:
“Here is the Leviathan state indeed: not merely individual men but the whole mass must be ‘brought to subjection’ “ ( p. 43, vgl ook De Burke Stichting en Carl Schmitt)
De link tussen Kinneging deugdenethiek en een conservatieve politiek ligt in de vergelding. Voor Kinneging is daarom ook Kant geen typische denker van de verlichting, maar een conservatieve denker:
“Kant, die gewoonlijk wordt gezien als een liberale Verlichtingsfilosoof, kan, in ieder geval wat betreft zijn praktische filosofie, beter geïnterpreteerd worden als een conservatieve auteur, daar hij is gekant tegen tegen het naturalisme van de Verlichting. Dit komt bijvoorbeeld pregnant naar voren in zijn opvatting van het strafrecht als een systeem van vergelding, zoals verwoord in de Metaphysik der Sitten.”
Kinneging is fel gekant tegen de verlichting, maar definieert de Verlichting dan wel op een heel eigen manier - als Kant ineens geen typische representant van de verlichting meer mag zijn.
De verhouding tussen liberalisme en conservatisme in het cocktail van Bolkestein bevat ietsje meer liberalisme en minder conservatisme dan het cocktail van Kinneging, maar de verschillen zijn niet fundamenteel.
Kinneging profileert zich als tegenstander van de verlichting. Maar als men zijn Adam Smith hoofdstuk leest in Geografie van Goed en Kwaad, dan is Kinneging toch enigszins positief over deze liberaal. Opvallend is trouwens dat Kinneging, die het zo uitgebreid ver deugden heeft, niet ingaat op het door Bolkestein zo hoog gewaarde boek van Adam Smith A Theory of Moral Sentiments. Men zou toch denken dat juist dit boek Kinnegings interesse verdient. Bolkestein over A Theory of Moral Sentiments: “’[..] Bij het horen van de naam van Smith denken de meeste mensen aan The Wealth of Nations, het klassieke boek uit 1776, waarin de vrije-markteconomie van een theoretisch fundament werd voorzien. Maar niet mag worden vergeten dat deze Schotse verlichtingsdenker eveneens een moraalfilosoof was, die zich in zijn fraaie studie The Theory of Moral Sentiments boog over de vraag hoe een vrije samenleving bijeen blijft. Een belangrijke rol zag Smith weggelegd voor deugden die hij als de smeerolie van de samenleving beschouwde, Adam Smith behoorde niet voor niets tot de school van de Schotse moralisten.“[14]
Ook Kinneging ziet, met beroep op Burke, geen echte tegenstelling tussen conservatisme en marktliberalisme:
“[..] Daarmee wil niet gezegd zijn dat het conservatisme geen oog heeft voor de excellenties van de markt. Integendeel. Veel conservatieven zijn uitgesproken voorstanders van de markteconomie, Burke voorop. Zie zijnThoughts and Details on Scarcity (1795), in: Edmund Burke, Miscellaneous Writings, Indianapolis 1999, pp. 49-92. Maar conservatieven hebben, anders dan veel liberalen, ook een open oog voor de beperktheid en de gevaren van het marktdenken. Burke is een voorstander van de marktwerking, maar betreurt de dominantie van 'sophists, oeconomists, and calculators'. Zie de Reflections, p. 169.”[15]
En Kinneging heeft gelijk: Om verschillende redenen is de keuze voor de pessimistische rationalist Edmund Burke als naamspatroon voor de Burke Stichting een goede keuze. Burke’s patriarchale, elitistische houding, zijn weerstand tegen democratisering en zijn heilig verklaren van de krachten van de markt maken het rechtsliberale beroep op hem zinvol. Burke is de apologeet van de geprivilegieerde klasse.
Roy Porter:
“Laissez-faire economics thus endorsed an inhumane system in which the name of ‘the natural laws’ of market forces – laws which, the politician Edmund Burke proclaimed, were sacred, because they were the ‘laws of God’ “. [16]
De eerste reactie van de sociaal-democraat en politicoloog Bart Tromp op de oprichting van de Burke Stichting was dan ook:
“Hoewel Livestro ook 'de markt' als bedreiging van zijn kerninstituties opvoert, maakt hij in zijn conservatieve programma geen woord vuil aan de wijze waarop men daartegen zou moeten optreden. De staat, niet de markt, is de grote satan. In dit opzicht hebben de nieuwe conservatieven in Nederland geen slechte patroonheilige gekozen.” (Het Parool, 15-2-2001)
Bart Tromp verwijst in zijn artikel naar monografie over Burke van Crawford Broderick MacPherson, die de dubbelzinnigheid van Burkes politieke filosofie belichtte.
“Burkes verdediging van een traditionele en hiërarchische […] sociale orde ging gepaard met een pleidooi voor een zuiver kapitalistische economie.”
MacPherson over Burke en de verhouding tussen conservatisme en liberalisme:
“Karl Marx called Burke “the celebrated sophist and sycophant” and “an out and out vulgar bourgeois” (p.3)
Burke’s preference in the matter of commercial policy was always for free trade ( p. 53)
- “Burke had no patience with modish talk about ‘the labouring poor’, nor with plans for the relief of the able-bodied poor.” “When the market did not treat the wage-earners well, even to the point that wages were less than bare subsistence, the state should not intervene.” “State regulation of wages or intervention in the labour market, then, was not only useless but was also unjust. It was the rules of commerce that were the ‘principles of justice’. “(p.55, 57, 58) The crucial point of Burkes political economy was, that accumulations is essential. “It is possible only , if the body of the people accept a subordination which generally short-changes them.” (p.61) .”Burke believed as firmly as […] Bentham, that an attack on any established system of property was a threat toevery kind of property.”
De kritiek op de markt is nooit serieus onderbouwd door iemand van de Burke Stichting, en blijft een lippenbekentenis. En de kritiek op de staat beperkt zich alleen op een kritiek op de welvaartstaat. Geheel in de geest van Edmund Burke.
Bij Edmund Burke is de mengeling van vrije markt en deugdenethiek te vinden die voor de Burkianen, in het voetspoor van Bolkestein, zo veel aantrekkingskracht heft. De Leidse germanist en Burkiaan Jerker Spits meent [mijns inziens terecht] dat de nieuwe deugdenethiek op de ideeën van Burke kan steunen:
“De Ierse staatsman Edmund Burke (1729-1797) verwierp het beroep dat de Verlichting deed op de altijd en overal geldende natuurlijke rechten van het individu. Hij stelde dat de vrijheid van de mens gepaard diende te gaan met verantwoordelijkheid, dat slechts onder een juiste invulling van 'vrij-zijn' ware vrijheid kan worden verstaan. Tegenover een 'negatieve' vrijheid die in schaamteloosheid, egoïsme en willekeur kan uitmonden, stelde Burke de 'positieve' vrijheid van orde, ratio en deugd. Vrijheid was in de ogen van Burke noodzakelijk met deugd verbonden.” (Trouw, 11-8-2004)
Jerker Spits is gematigd kritisch tegen over Kinneging. Hij becommentarieert terecht hij de spanning tussen Kinnegings deugd-denken en diens geloof in de markt:
“Ook lijkt er een onoverbrugbare kloof te gapen tussen Kinnegings pessimistische - op religieuze leest geschoeide - mensbeeld en zijn onherroepelijk vasthouden aan het marktdenken als ordeningsprincipe voor de maatschappij. In navolging van Bernard Mandeville's Fable of the Bees uit 1714 lijkt Kinneging ervan uit te gaan dat ondeugden als hebzucht en eerzucht bij kunnen dragen aan het algemeen belang: private vices, public benefits. Maar het blijft opvallend dat Kinneging op alle overige gebieden van mening is dat dergelijke hebberigheden de maatschappij tot een poel van verderf maken. Men zou Kinneging kunnen verwijten, in zijn negatief mensbeeld een uitzondering te maken voor ondernemers en handelaren. Het geloof in het individu om op eigen kracht het rechte pad te bewandelen heeft bij Kinneging een flinke knauw gekregen, maar zijn vertrouwen in de markteconomie staat nog altijd recht overeind: een tegenspraak die Kinneging nergens nader toelicht. “
Spits haalt Kinneging vervolgens rechts in door beroep te doen op de denkers van de Duitse Conservatieve revolutie, op wie zich later ook Bart Jan Spruyt zou beroepen:
“Opvallend is verder dat op de conservatieve website van de stichting te midden van de vele denkers op wie men zich beroept, uitgerekend de grote namen van de Konservative Revolutie uit het Duitsland van de Republiek van Weimar ontbreken. Terwijl men zich kennelijk graag identificeert met Plato, Seneca, Hugo Grotius, Edmund Burke, Alexis de Tocqueville en Benjamin Disraeli, vallen denkers als Oswald Spengler, Ernst Jünger en Carl Schmitt buiten de boot.” [17]
Spits beredeneert ook overtuigend dat er tussen conservatisme en liberalisme geen tegenstelling hoeft te bestaan als het liberalisme “klassiek” wordt opgevat, en dus niet als “ontplooiingsliberalisme”.
Twee thema’s die steeds weer terugkomen bij de Burke Stichting zijn ook de stokpaarden van Bolkestein: het gevaarlijke cultuurrelativisme en de geboden trots op de Nederlandse cultuur. Bolkestein schuwt niet terug voor groffe simplificaties:
“ Naast het feit dat de eigen culturele productie het moest afleggen tegen Afrikaanse peniskokers kwam het cultureel erfgoed in een negatief daglicht te staan vanwege het 'elitaire' karakter “[18]
“Grondige studie van andere culturen en de eigen cultuur kunnen inzicht en oordeel mogelijk maken. Dan zou misschien blijken dàt de Europese cultuur superieur is.
Binnen de Europese cultuur neemt de Nederlandse een prominente positie in. Volgens Bolkestein wordt het tijd dat Nederland het Calimero-complex - 'zij zijn groot en ik is klein' - afschudt. Daarvoor in de plaats dient de Nederlander zich meer bewust te worden van zijn culturele eigenheid. De Nederlandse cultuur moet de waardering krijgen die ze verdient. Het is tekenend dat de Rembrandt-verering in het buitenland moest beginnen. Deze bescheidenheid is ongepast en niet goed voor de nationale identiteit. Zonder kennis van de geschiedenis gaat veel waardevol cultureel erfgoed aan de mensen voorbij.”[19]
Maar kennis en bewustzijn van de geschiedenis dienen selectief te zijn, voor Bolkestein alsook voor de Burke Stichting: alleen het goede dient te worden herinnert, kritische zelfreflectie zou het zelfbewustzijn verzwakken.
Kritiek is uitsluitend gereserveerd voor alles wat links is, de eigen vaderlandse traditie is per definitie een heldenverhaal.
Bolkestein beroept zich voordurend en zonder kritische reflectie op de superieure Westerse beschaving.
Trouw-redacteur Eildert Mulder:
“Ik ontzeg hem [Bolkestein] het recht om zich nog eenmaal op de superieure cultuur van de Renaissance en Erasmus te beroepen. Vorig jaar mocht hij zijn mening geven over de vraag of het westen aan Surinamers en Afrikanen excuses moeten aanbieden. 'Ik heb nooit een slaaf gehad', meldde hij. Je op je borst trommelen vanwege je Erasmus, Renaissance en Verlichting en doen alsof de slavenhandel niet tot de wortels van je cultuur behoort, dat kan niet.” (Trouw, 23-2-2002)
Ondanks veel verschillen zijn er historisch ook grote overlappingen tussen liberalisme en conservatisme vast te stellen. Von der Dunk in Conservatisme:
“[…] het organologische denken [is] niet uitsluitend bij deze conservatieven is aan te treffen. In het liberalisme ontstaat eveneens een organologische staats- en maatschappij-opvatting, die zich keert tegen de atomistische puur kwantitatieve maatschappijleer van Verlichting en Revolutie en tegen de gedachte van de volkssoevereiniteit. De Franse doctrinairen Royer-Collard, Victor Cousin en bovenal Guizot streven naar een staat, waarin de verschillende organen elkaar in evenwicht zullen houden; de verschillende organen, met name kroon en volksvertegenwoordiging. Er is geen sprake van, dat zij de kroon willen afschaffen of tot puur executant van de volkswil zouden willen degraderen. Trouwens het volk als zodanig diende door de beschaafde en gegoede bovenlaag van de burgerij te worden gerepresenteerd. "J'étais en même temps lihéral et anti-révolutionnaire, devoué aux principes fondamentaux de la nouveIle société française, et animé pour la vieille France, d'un respect affectueux" schreef Guizot. De constitutionele monarchie, het ideaal van het liberalisme was onmiskenbaar geënt op het Engelse voorbeeld en op Montesquieu (die op zijn beurt door het Engelse voorbeeld was geïnspireerd!) en sloot in zekere zin aan bij Burkes standpunt: elkaar in evenwicht houdende organen, elk met een eigen onafhankelijke wortel en legitimatie aan de top van een in feite gecentraliseerd rationeel staatswezen. Nog veel duidelijker komt de organologische zienswijze bij een figuur als Thorbecke uit de verf, die in zijn studiejaren sterk beïnvloed was door de Duitse Romantiek en later door de Franse doctrinairen. De titel van zijn eerste wijsgerige verhandeling über das Wesen und den organischen Charakter der Geschichte laat op dit gebied al niets aan duidelijkheid te wensen over.[…] Het liberalisme zou met name in de tweede helft van de eeuw in toenemende mate voor het dilemma komen te staan, dat het als politieke en humanitaire ideologie en als erfgenaam van het 18de-eeuwse vooruitgangsgeloof voor de emancipatie van de brede massa's moest blijven ijveren, doch dat het daarmee in botsing kwam met de belangen van de gegoede burgerij, die er de drager van was geweest en die er haar positie aan te danken had.
Maar waar het hier nu even om ging: ook liberalen namen zo de organologische visie uit de Romantiek over. Sommigen beriepen zich dan ook zelfs op Burke bij hun pleidooi voor een constitutionele monarchie en voor een harmonische geleidelijke groei, die alle revolutionaire willekeur en alle sprongen vermeed. En voor zover zij zich in de praktijk tegen vernieuwing en verdere emancipatie keerden en het juiste en ware evenwicht gerealiseerd zagen, namen zij inderdaad een gelijke positie in als Burke in 1790. Daarmee werden deze liberalen in feite behoudconservatieven. […] De term liberaal-conservatieven is eveneens gebruikelijk
[…]Het liberalisme zou met name in de tweede helft van de eeuw in toenemende mate voor het dilemma komen te staan, dat het als politieke en humanitaire ideologie en als erfgenaam van het 18de-eeuwse vooruitgangsgeloof voor de emancipatie van de brede massa's moest blijven ijveren, doch dat het daarmee in botsing kwam met de belangen van de gegoede burgerij, die er de drager van was geweest en die er haar positie aan te danken had.
De liberalen tonen ook als conservatieven een rationele benadering van wereld en geschiedenis, die, geheel in de sporen van de verlichtingsfilosofie, als produkt van de mens worden beschouwd; een mens, die volgens goddelijke beslissing zelf schepper van zijn lot is; een rationeel wezen, dat niet in schotten van standen en korporaties dient te worden opgeborgen maar dat gelijke kansen verdient. Die gelijke kansen zullen dan weliswaar altijd tot ongelijke resultaten voeren. De liberalen kennen geen geboorte-elite doch een prestatieelite, die hoe langer zij zich handhaaft dan weliswaar weer de trekken van een geboorte-elite aanneemt.
[…] Conservatisme en liberalisme staan als de twee grote en fundamentele antagonisten gedurende de hele 19de eeuw feitelijk tegenover elkaar; als de bewegingen, waarvan de eerste de monarchaal-feodale ordening als inspiratiebron heeft en de tweede de burgerlijk-urbane met haar rationalistische wereldbenadering. De eerste gaat van een principiële ongelijkheid, van de menselijke zwakheid en de wezenlijke onveranderlijkheid der dingen uit, de tweede van de principiële gelijkheid volgens de verlichtingsideeën, van de menselijke perfectibiliteit en van de vooruitgang in de historie. Maar het waren de geleidelijke successen van het liberalisme, het waren de veranderingen, die de revolutie teweeg had gebracht, die vanzelf ook de liberalen aan de werkelijkheid, aan het bestaande gaan binden en daarmee ongemerkt van hun oorspronkelijke uitgangspunt en van hun emancipatiedrang gaan vervreemden met het gevolg, dat naast het feodaal-monarchale Conservatisme, dat altijd nog het patent op die naam behoudt een Conservatisme van liberale makelij ontstaat. “ ( p.98f.)
Tussen liberalisme en conservatisme bestaat geen spanning, als het liberalisme gelijkgesteld wordt aan marktliberalisme.
De samenleving die past bij de Burke Stichting is een marktliberale, hiërarchische, westers-superieure law-and-order maatschappij, die een lippenbekentenis voor normen en waarden combineert met een hedonistisch consumentisme en verachting voor de lagere klasse.
Frits Bolkestein houdt zich aan de Universiteit Leiden bezig met onderzoek over de rol van de intellectuelen in de politiek. Dat is leuk, omdat ik toevallig met hetzelfde thema bezig ben….
Bolkestein profileert zich als moralist en als hoeder van de Westerse beschaving. In dat verband is het interessant wat Marjolein Februari in haar Volkskrant- column van 6 mei 2006 vertelt over Bolkestein:
(Excurs Gifgas)
“In september 1980 valt Irak, onder leiding van Saddam Hussein, Iran binnen. De oorlog trekt veel Nederlandse bedrijven aan, op zoek naar opdrachten en handelscontracten. Ze mogen weliswaar geen militaire goederen aan Irak leveren, omdat Nederland neutraal wil blijven in de oorlog, maar met medeweten van de overheid worden wel chemicaliën verhandeld die gemakkelijk kunnen worden gebruikt als grondstof voor gifgassen.
Het VPRO-programma Argos reconstrueerde de gang van zaken rond die chemicaliën in zijn uitzendingen van eind april. Het sprak met deskundigen, met oud-ambassadeur Schorer, en het las interne stukken van het ministerie van Economische Zaken. Beluister je die reconstructie van Argos aandachtig, dan ga je inderdaad denken dat Nederland een officiële moraal volgt van nietsontziend egoïsme en dodelijk eigenbelang.
Zodra de Iranoorlog begin jaren tachtig losbrandt is het ministerie van Economische Zaken meteen enthousiast over de financiële mogelijkheden ervan. Het wil graag samenwerken met het olierijke Irak, en eind 1983 reist Frits Bolkestein dan ook af naar Bagdad om een overeenkomst te tekenen. Bolkestein is op dat moment als staatssecretaris van Economische Zaken verantwoordelijk voor de buitenlandse handel. Volgens een verslag verklaart Bolkestein tijdens de ontmoeting met Saddam Hussein en Iraakse ministers dat die ontmoeting plaatsvindt 'in een setting van sympathie voor het door drie jaar oorlog beproefde Iraakse volk'.
Frits Bolkestein weet dan allang dat de door Nederland geleverde chemicaliën worden gebruikt voor de aanmaak van gifgassen - en dat die worden ingezet tegen het Iraanse volk. En niet alleen Bolkestein weet het. Zijn gehele ministerie weet het, ambassadeur Schorer heeft het althans in 1982 aan Den Haag gemeld. Men heeft er nota van genomen, maar dat het 'met grote letters in de pers kwam, nou nee', zegt Schorer nu, 'men sliep er niet minder goed van'.
Jaren later, als Saddam Hussein Koeweit binnenvalt, zegt Bolkestein voor de Nederlandse televisie dat de ontmoeting in 1983 een 'lugubere bijeenkomst' met een 'luguber regime' is geweest: 'Iedereen weet hoe ze de Koerden bestrijden met mosterdgas.' Maar hij vertelt er niet bij dat hij die kennis in 1982 ook al bezat en dat hij niettemin voorstander bleef van handel in chemicaliën met het lugubere regime.
Pas eind 1984, als andere landen druk hebben uitgeoefend op Nederland om een aantal chemische stoffen vergunningsplichtig te maken, gaat het ministerie van Economische Zaken na langdurig protest overstag. Achteraf, in 2003, gevraagd naar de deal van Frits Bolkestein met Saddam Hussein, zegt partijgenoot Hans van Baalen: 'Nederland wilde een graantje meepikken. Het is moreel niet goed te praten, maar het is wel te begrijpen.' En Gerrit Zalm zegt: 'Ik denk niet dat Frits er met plezier op terugkijkt.' Daarmee is dan politiek gezien de kous af.”
Zodra de Iranoorlog begin jaren tachtig losbrandt is het ministerie van Economische Zaken meteen enthousiast over de financiële mogelijkheden ervan. Het wil graag samenwerken met het olierijke Irak, en eind 1983 reist Frits Bolkestein dan ook af naar Bagdad om een overeenkomst te tekenen. Bolkestein is op dat moment als staatssecretaris van Economische Zaken verantwoordelijk voor de buitenlandse handel. Volgens een verslag verklaart Bolkestein tijdens de ontmoeting met Saddam Hussein en Iraakse ministers dat die ontmoeting plaatsvindt 'in een setting van sympathie voor het door drie jaar oorlog beproefde Iraakse volk'.
Frits Bolkestein weet dan allang dat de door Nederland geleverde chemicaliën worden gebruikt voor de aanmaak van gifgassen - en dat die worden ingezet tegen het Iraanse volk. En niet alleen Bolkestein weet het. Zijn gehele ministerie weet het, ambassadeur Schorer heeft het althans in 1982 aan Den Haag gemeld. Men heeft er nota van genomen, maar dat het 'met grote letters in de pers kwam, nou nee', zegt Schorer nu, 'men sliep er niet minder goed van'.
Jaren later, als Saddam Hussein Koeweit binnenvalt, zegt Bolkestein voor de Nederlandse televisie dat de ontmoeting in 1983 een 'lugubere bijeenkomst' met een 'luguber regime' is geweest: 'Iedereen weet hoe ze de Koerden bestrijden met mosterdgas.' Maar hij vertelt er niet bij dat hij die kennis in 1982 ook al bezat en dat hij niettemin voorstander bleef van handel in chemicaliën met het lugubere regime.
Pas eind 1984, als andere landen druk hebben uitgeoefend op Nederland om een aantal chemische stoffen vergunningsplichtig te maken, gaat het ministerie van Economische Zaken na langdurig protest overstag. Achteraf, in 2003, gevraagd naar de deal van Frits Bolkestein met Saddam Hussein, zegt partijgenoot Hans van Baalen: 'Nederland wilde een graantje meepikken. Het is moreel niet goed te praten, maar het is wel te begrijpen.' En Gerrit Zalm zegt: 'Ik denk niet dat Frits er met plezier op terugkijkt.' Daarmee is dan politiek gezien de kous af.”
Bolkestein heeft in de Volkskrant van 10 mei gereageerd op Februari´s artikel en heeft uitgelegd, dat hij niets heeft gedaan dat in strijd was met de wet. Maar zoals Ronald Plasterk schrijft in de Volkskrant van 12 mei, is daarmee de morele vraag niet beantwoord…
Bolkestein zelf zei nog in 1992:
“Er zijn ook geleerden, zoals Mohammed Arkoun, die Europa verwijten dat zij hypocriet is door zaken te doen met corrupte regimes terwijl zij de lokale bevolkingen aan hun lot overlaten.” (NRC, 11-7-1992)
Bolkestein wil er niets van weten dat het Westen medeverantwoordelijk zou kunnen zijn voor de misère in het Midden-Oosten (de Volkskrant, het betoog, 9-9-2006) . In een reactie hierop schrijft Nikita Shahbazi:” Bolkestein beweert dat de oliedollars die Saudi-Arabië verkeerd besteedt niets met de westerse invloed te maken hebben. Maar het Westen steunt al decennialang dictaturen in Saudi-Arabië, Egypte, Tunesië, Jordanië en Algerije met geld, wapens en inlichtingen. Met deze middelen wordt de oppositie in die landen onderdrukt. Dit is ook de aanleiding voor Bin Laden geweest om de aanslagen van 11 september te plegen. Zoals Marc Sageman in zijn boek Understandig terror networks beschrijft, vormden de aanwezigheid van de Verenigde Staten in het Midden-Oosten, de onbeperkte steun van de Verenigde Staten aan Israël en de dood van duizenden Iraakse kinderen door de boycot van Irak de rechtvaardiging van Bin Ladens strijd tegen het Westen.” (de Volkskrant, 16-9-2006).
Wie een beschavingsmissie wil verdedigen is zelf onderdeel van die missie: de normen die men aan de wereld voor wil houden, slaan onverbiddelijk terug op degene die ze uitdraagt. De beschaver moet worden beschaafd - die verplichting is onontkoombaar als men het universalisme wil blijven verdedigen. We kunnen dan ook beter niet spreken over de superioriteit van de westerse beschaving, want een open samenleving hangt af van de mate waarin men zichzelf kritisch kan beoordelen. “ ( Paul Scheffer, Het land van aankomst, p. 288)
1.2. Van Bolkestein naar Wilders
Frits Bolkestein is de geestelijke vader van Livestro en Kinneging. Hij is ook de geestelijke vader van Geert Wilders, met wie de Burke Stichting via Bart Jan Spruyt in 2004/2005 een politiek samenwerkingsverband is aangegaan.
Esther Lammers:
“Als beleidsmedewerker behoorde hij [Wilders] al snel tot het zogenoemde 'klasje van Bolkestein'; jonge medewerkers die met de toenmalige fractieleider brainstormden over onderwerpen die op de agenda moesten komen. Hij schreef ook regelmatig de, soms scherpe, toespraken van Bolkestein.”[20] Het is trouwens merkwaardig, dat Burke-directeur Kinneging, die net als Wilders eind jaren ´90 speeches scheef voor Bolkestein, en net als Wilders en Bolkestein lid was van de (rechtervleugel van de) VVD, zegt Wilders niet persoonlijk te kennen.[21]
Herman Staal; Derk Stokmans:
“Frits Bolkestein [...] was voor Wilders een belangrijk politiek voorbeeld. Niet alleen wegens zijn ideeën. De confronterende stijl en de neiging politieke taboes te doorbreken zijn nu terug te zien bij de PVV-leider. “ ( NRC 29-3-2008)
Interessant en sprekend is het feit dat Wilders zijn werkkamer in het gebouw van de Tweede Kamer in 2006 heeft ingericht met het meubilair van Frits Bolkestein (NRC 24-2-2007), die net als Wilders, en net als de Burke Stichting,[22] faliekant tegen het EU-lidmaatschap van Turkije is.
Nog in januari 2008, nadat Wilders zijn radicalisering veelvuldig onder bewijs heeft gesteld neemt Bolkestein nauwelijks en alleen pro forma afstand van Wilders. In een interview met de Volksrant noemt hij Wilders een echte “politieke leider”, zoals Nederland deze nu mist en zegt:
“'Wilders en Verdonk appelleren aan een breed ongenoegen in de samenleving over immigratie. Iedereen heeft kritiek op hen, ik ook, maar wie kritiek heeft moet ook een antwoord hebben op dat brede ongenoegen. Het heeft weinig zin Wilders de huid vol te schelden als je geen oog hebt voor de problemen van zijn achterban. CDA, PvdA, VVD kunnen niet op tegen het retorisch geweld van Wilders, dat willen ze ook niet. De emoties van een forse groep kiezers - ontketend door de immigratie - belemmeren een rationale benadering van dde problemen. Dat electoraat is irrationeel.'
[vraag] : Was dat te voorkomen geweest?
'Dan hadden we in de jaren negentig een andere immigratiepolitiek moeten voeren. Daar heb ik altijd voor gepleit. Dit is de prijs betalen voor de laksheid van de toenmalige politici.' “ ( de Volkskrant, 26-1-2008)
Al in 1990/91 had Bolkestein voor veel beroering gezorgd, en werd hij “door velen beschuldigd een racist pur sang te zijn, een Janmaat in herenvermomming”. [23] Hij zei toen al onder andere geen gelijkwaardigheid te zien tussen de West-Europese cultuur en die van de islam.[24] Het ging Bolkestein niet zozeer erom de minderhedenproblematiek op de politieke agenda te plaatsen, maar vooral erom stemmen te trekken en de moslims te laten weten dat aan hun cultuur zeer dubieuze kanten zitten.
Peter Giesen in “Land van lafaards?” (2007):
“Rond 1990 was het nog steeds wachten op een man die de anti-irnmigratiestemmen ophaalde. Die verscheen uit tamelijke onverwachte hoek: de deftige VVD-Ieider Frits Bolkestein wierp zich op als de vertolker van de stem des volks. In 1991 hield hij een redevoering voor de Liberale Internationale in Luzern, waarin hij fel stelling nam tegen de islam. Een modern westers land wordt gekenmerkt door zaken als de scheiding van kerk en staat, de vrijheid van meningsuiting, tolerantie en het beginsel van non-discrirninatie, stelde hij. 'Het liberalisme claimt universele geldigheid voor deze beginselen. Dat is zijn politieke visie. Dit betekent volgens het liberalisme dat een beschaving die deze beginselen in ere houdt, hoger staat dan een beschaving die dat niet doet', aldus Bolkestein. De islam toonde niet alleen weinig respect voor publieke verworvenheden als de scheiding van kerk en staat, ook de rechten van het individu werden in de islamitische wereld vaak met voeten getreden. Vrouwen en meisjes werden onderdrukt, mishandeld, thuis gehouden van school.
De grote vraag was natuurlijk hoe moslims en niet-rnoslims in West-Europa met elkaar moesten omgaan, aldus Bolkestein. In elk geval viel met de beginselen van de westerse samenleving niet te marchanderen, stelde hij, 'ook niet een klein beetje'.
Bolkesteins lezing was zeer invloedrijk. Ten eerste formuleerde hij een antithese tussen liberale democratie en islam. Ten tweede verklaarde hij religie niet langer tot privezaak. Hij brak met de multiculturele gedachte dat elke cultuur respect verdient, hoe buitenissig zij in westerse ogen ook moge lijken. Bolkestein vond dat de overheid moest ingrijpen als de vrijheid van het individu op ontoelaatbare wijze werd beperkt door de geloofsgemeenschap. “ (p 176)
Met de islam als thema had Bolkestein de sleutel gevonden voor een verantwoord anti-immigatiestandpunt.
“Hij fulmineerde niet tegen buitenlanders, hij verdedigde slechts de hoogste westerse waarden, waarmee geen weldenkend mens het oneens kon zijn. Bolkestein wilde de tolerante samenleving beschermen tegen een intolerante godsdienst. Daarmee sloot hij [..] aan bij de nationale [Nederlandse] mythe van tolerantie.” ( p 177)
Bijzonder hoogleraar management van diversiteit aan de VU Haleh Ghorashi zei in haar oratieParadoxen van culturele erkenning ( 2006) :
“Toen Frits Bolkestein in 1991 de Nederlandse versie van de botsing der culturen aankondigde (met andere woorden, de onverenigbaarheid van de westerse en de ‘islamitische’ cultuur) kon hij niet op veel openlijke bijval rekenen. Toch kreeg hij bijval van een deel van de Nederlandse kiezers die Entzinger (2003: 71) ‘een stille meerderheid vermoeid door multiculturalisme’ noemt. Een groep Nederlanders die zich nooit openlijk met racisme had willen associëren, voelde voor het eerst geen schroom om migranten op een negatieve wijze te benaderen. Want wat in die tijd begon vorm te krijgen, was niet een neutrale weergave van het verschil tussen culturen, maar een weergave gekleurd door een duidelijk waardeoordeel. De voorbeelden van cultuurgebonden geweld die vaak naar voren werden gebracht als onderdeel van de islamitische cultuur, stelden duidelijk dat de nieuwe islamitische migranten in de Nederlandse samenleving niet alleen anders waren, maar mogelijk gevaarlijk of een bedreiging voor de samenleving.” ( p. 5)
Baukje Prins:
”Ondanks de storm van verontwaardiging die in 1991 opstak na Frits Bolkesteins kritiek op het toenmalige minderhedenbeleid, won zijn manier van spreken in de loop van de jaren negentig aanzienlijk aan respectabiliteit. Anno 2004 heeft Bolkesteins pleidooi voor het doorbreken van taboes, voor het behoud van westerse waarden en voor de noodzaak van harde maatregelen ('wie niet horen wil, moet maar voelen'), definitief gewonnen. “ (Voorbij de onschuld, p.13)
Toch was Bolkesteins houding ten opzichte van de islam toen veel minder radicaal dan na 2001. De socioloog J.A.A. van Doorn, die buitengewoon kritisch is tegen de harde anti-islam-koers van de Wilders en de Burke Stichting, verdedigt Bolkesteins toenmalige uitingen:
“Ik was het wel eens met zijn kritiek op het multiculturele geleuter. Ook ik vond het heel dom dat men het allemaal zo sterk op zijn beloop heeft gelaten. Die instroom van zogeheten asielzoekers. Waar blijf je als je massa's mensen binnenhaalt die de taal niet spreken, die zich hier niet thuis voelen, die analfabeet zijn?
Bolkestein sprak in een klimaat dat helemaal uit watten bestond. Je kon zeggen wat je wilde, maar het werd altijd gesmoord. Maar na de aanslag op de Twin Towers en de moorden in Nederland is het buitengewoon gevoelig geworden. Het is nu zaak om op je woorden te letten, want er is een radicalisering aan de gang die tot de meest afschuwelijke dingen kan leiden.” (de Volkskrant 7-7-2007)
Bolkestein sprak in een klimaat dat helemaal uit watten bestond. Je kon zeggen wat je wilde, maar het werd altijd gesmoord. Maar na de aanslag op de Twin Towers en de moorden in Nederland is het buitengewoon gevoelig geworden. Het is nu zaak om op je woorden te letten, want er is een radicalisering aan de gang die tot de meest afschuwelijke dingen kan leiden.” (de Volkskrant 7-7-2007)
In de jaren ’90 zocht Bolkestein de dialoog met moslimintellectuelen, zoals Mohammed Arkoun en hij verzette zich (in 1996) tegen Samuel Huntington these van de Clash of Civilizations en diens opvatting van de islam:
“In de zomer van 1993 publiceerde Samuel Huntington, hoogleraar aan Harvard, een artikel in het Amerikaanse blad Foreign Affairs onder de titel 'The Clash of Civilizations'. Hierin verdedigde hij de stelling dat de belangrijkste conflicten in de wereld zich voortaan zouden afspelen tussen naties die tot verschillende beschavingen behoren. […]
Zoals te verwachten was, noemde Huntington met name de islam. Op de breuklijn tussen de westerse en de islamitische beschaving waren tenslotte al dertienhonderd jaar conflicten aan de gang, en die confrontatie zou waarschijnlijk niet minder hevig worden. […] Huntington concludeerde dan ook: 'De islam heeft bloedige grenzen.'
In het volgende nummer van Foreign Affairs werd hij bekritiseerd. Hij had de kracht van de moderniteit en het secularisme onderschat, op plaatsen waar deze bewegingen tegen alle verdrukking in naar voren waren gekomen. Het moslim fundamentalisme was niet zozeer een teken van opstandigheid, als wel van paniek, verwarring en schuldgevoelens. Het gerommel in de niet-westerse beschavingen was geen bewijs van hun vitaliteit. De droom van een wereldwijde islamitische revolutie volgens het Iraanse voorbeeld was in rook opgegaan. De moslimoppositie in Egypte maakte het de staat moeilijk, maar kon die staat niet ten val brengen. De utopieën hadden veel van hun aantrekkingskracht verloren en de mensen wilden 'Sony, not soit'. De politieke breuklijnen liepen niet tussen beschavingen, maar volgden de belangen van staten (Fouad Ajami). De Iraanse mullahs verwierpen ogenschijnlijk het decadente Westen, maar streden in werkelijkheid tegen de moderniteit (Robert L. Bartley).
.[…] “
Bolkestein concludeert:
“In deze discussie sta ik aan de kant van de critici.
De islam heeft bloedige grenzen, maar is het geen kenmerk van grenzen dat ze twee kanten hebben?”
Hij maakt vervolgens wel een aantal kritische opmerkingen over de islam als religie, maar hij volgt Huntington niet in zijn kritiek. Hij merkt wel nog op, en dit is een opmerking die helemaal in de filosofie van de latere Burke Stichting alsmede in het denken van de neoconservatieve past:
“De enige bedreiging voor het Westen komt van binnenuit. Het arbeidsethos bladdert af. Het leiderschap is vaak zwak. Er is sprak van maatschappelijk verval. En er is een fataal gebrek aan zelfvertrouwen. Maar dat is allemaal onze eigen schuld. Zoals de Amerikaanse stripfiguur zei: 'Ik heb de vijand gezien en we zijn het zelf.' “
Peter Derkx neemt een verandering in standpunt waar bij Bolkestein tussen 1929 en 2002, van betrekkelijk open naar gesloten. Derkx meent dat Bolkestein in 1991 geen bezwaar had tegen de multiculturele samenleving.
“Het gaat hem erom dat cultureel relativisme moet worden afgewezen.”
“[…] nu, ruim tien jaar later, lijkt Bolkestein de grenzen van de multiculturele samenleving veel nauwer te trekken. Hij schrijft: 'Ruimte voor de individuele beleving van ieders cultuur - van kleding, eetwijzen of geloof -, is er genoeg in de privé-sfeer. Alleen daar moet de multi-cultuur zich afspelen.' (Bolkestein 2002)”[25]
Anderen zien meer continuïteit in de houding van Bolkestein die zij menen van begin af aan als zeer vijandig tegen de islam te herkennen. Van Doorn, die Bolkestein tot op zekere hoogte verdedigt, denkt toch ook dat Bolkestein in feite vooruit liep op Huntington:
“Bolkestein [ koos] voor een […] mondiale visie die vooruit liep op Huntingtons' theorie over de 'clash of civilizations'. Daarbij koos hij voor een zeer bepaald contrast, door de superioriteit van de westerse beschaving af te zetten tegen tradities in de islamitische wereld.” (NRC, 17-3-2007)
Ook Bolkesteins consequente verzet tegen de toetreding van Turkije tot de Europese Unie - wederom helemaal in de lijn van de houding van de Burke Stichting in deze kwestie - roept de gedachte op aan Huntington:
“De uitspraak van Bolkestein dat Turkije niet bij Europa hoort, is bij mij slecht gevallen. Het is alsof hij tegen de Turken in Nederland zegt: met jullie achtergrond is het niet mogelijk in een moderne democratische samenleving te wonen. Zijn ideeën zijn te veel gebaseerd op de Botsende Beschavingen van Samuel Huntington, die een onoverbrugbare kloof ziet tussen de islamitische en de westerse wereld.” (Haluk Bakir inHet Parool, 19-8-2000)
Volgens de Leidse hoogleraar Van Koningsveld bestaat er al lang een lobby die het liefst de moslims uit de Nederlandse samenleving verwijderd zou zien en die de islam daarom als een gevaar voor diezelfde samenleving afschildert.
“Allereerst waren er Janmaat en de zijnen, die lange tijd als marginaal verschijnsel konden worden afgedaan. Maar toen werd de draad opgepakt door iemand als Bolkestein. Hij problematiseert de islam, overdrijft de betekenis van verschijnselen als de oprichting van aparte islamitische scholen en doet alsof 'islam' niet met de westerse samenleving kan worden verbonden.” (Trouw, 12-8-1992)
Zeker is sprake van een radicalisering bij Bolkestein, net als bij de intellectuelen van de Burke Stichting. In hoe verre Bolkestein impliciet en onderhuids al lang op een anti-islam-koers zit, hoeft hier niet worden vastgesteld.
Wat de Burke Stichting betreft, zo is er in ieder geval sprake van een sterke ommezwaai en verandering in de loop van de tijd. Wat in februari 2001 in het conservatieve programma nog helemaal ontbreekt is het thema islam en daarmee verbonden: de claim op de voorrang van de Westerse waarden. Historisch wordt in eerste instantie aansluiting gezocht aan de Nederlandse conservatieve traditie en aan het internationaal neoconservatisme, maar nog niet, zoals later, aan de Duitse “Conservatieve revolutie” van de jaren dertig.
Met de wisseling van directeur ( Livestro moest vertrekken en Bart Jan Spruyt werd directeur van de Burke Stichting[26]) ; met de aanslag op de Twin Towers en dan later met de moord op Fortuyn en op Van Gogh werd zowel bij Bolkestein alsook bij de Burke Stichting een radicalisering in gang gezet, die resulteerde in een formeel samenwerkingsverband met de rechtspopulist Wilders.
Net als de Burke Stichting en Wilders heeft Bolkestein de laatste jaren een steeds rechtsere houding ingenomen ten opzichte van de islam. Hij baseert zich daarbij expliciet op de geestverwante van Samuel Huntington, de neocon Bernard Lewis. De teksten van Lewis staan op de site van de Burke Stichting, en worden ook door Cliteur en Ellian graag aangehaald. Bij de opening van het academisch jaar in Leiden 2004 haalde Bolkestein met een islamofobe rede in Leiden de internationale kranten.[27]
Bolkestein in Leiden:
“De Amerikaanse islamkenner Bernard Lewis zei onlangs tegen Die Welt dat Europa aan het eind van deze eeuw in meerderheid islamitisch zal zijn. Hij stelde: , Europa zal een deel van het Arabische Westen zijn, van de Magreb. Migratie en demografie wijzen in die richting’. Ik weet niet of het zo’n vaart zal lopen maar als hij gelijk krijgt, is de ontzetting van Wenen in 1683 tevergeefs geweest.”[28]
Deze opmerking lijkt grappig, maar was niet grappig bedoeld, zoals uit Bolkesteins opmerkingen een paar maanden later blijkt. Bolkestein ziet een duidelijk verband tussen de Duitse bezetter en de moslims:
“Als ‘iemand die de Duitse bezetting heeft meegemaakt’ vindt Bolkestein het een onheilspellende ontwikkeling dat in onze vier grote steden de situatie nabij is dat de moslims er de grootste bevolkingsgroep gaan vormen. Met volgens de VVD-prominent alle ‘gevoelens van’ intimidatie en onvrijheid van dien .“ In hetzelfde gesprek vindt Frits Bolkestein “de nieuwe Nederlandse krijgsterm 'heilige oorlog' […] een gerechtvaardigde beeldspraak[29]
Dit zei Bolkestein op 7 november 2004 in Buitenhof, enkele dagen na de moord op Van Gogh, toen een gevaarlijke negatieve spiraal van vijandige maatschappelijke polarisering duidelijk werd en moskeeën werden aangestoken. Bolkestein heeft het hier over Nederlanders, die hij dus als “de vijand” voor een “heilige oorlog” neerzet.
Ondergangsstemming, verbetenheid, polarisatie.
Een jaar later zei Bolkestein:
"En binnenkort hebben we een gekozen burgemeester. Dat houdt in dat Amsterdam een islamitische burgemeester kan hebben. En burgemeester Job Cohen bepleit dat die het hoofd van de politie blijft." (Het Parool, 22-12-2005) Daarmee impliceerde Bolkestein dat de Amsterdamse wethouder Ahmed Aboutaleb, een belijdend moslim, ongeschikt zou zijn als burgemeester.
“Een behoorlijke uitglijder” noemde Aboutaleb zelf deze uitspraak. ( Frits Abrahams, NRC 12-9-2006)
Terugblikkend kan, zoals ook Bart Jan Spruyt dit doet, een sterke continuïteit worden gezien tussen Bolkestein en Fortuyn. Maar de continuïteit gaat verder. Door de formele samenwerking van de Burke Stichting met Bolkesteins politieke erfgenaam Geert Wilders is er een personele en inhoudelijke continuïteit tussen Bolkestein, Fortuyn, de Burke Stichting en Geert Wilders.
“In de discussie over een dreigend islamitisch gevaar wordt het demografische argument (moslims fokken meer, dus staat ons binnen de kortste keren een islamitische tsunami te wachten, wég westerse beschaving) vaak als bangmakertje gehanteerd. Alsof het «zwarte» bevolkingscijfer exponentieel blijft stijgen en de islam een eenvormig blok is dat van generatie op generatie blijft vastzitten in dezelfde barre orthodoxie. Angsthandelaren zoals Wilders vermoeden hier zelfs een bewuste bevolkingspolitiek, waarbij partnerimport, gezinshereniging, endogamie, vrouwen-aan-het-aanrecht en grote gezinnen bewust worden bevorderd teneinde een getalsmatige meerderheid te krijgen en zo op termijn de sharia in Nederland te kunnen invoeren.”[30]
Over het 'emancipatie-liberalisme' van Frits Bolkestein en Ayaan Hirsi Ali, zoals neergelegd in de bekende VVD-integratienota uit februari 2004, schrijft Dick Pels- en hij stelt terecht de continuïteit met Fortuyn vast- :
“Het probleem is niet zozeer de inhoud van de 'westerse grondnorm' van de individuele zelfbeschikking maar de stelligheid waarmee deze in de nota wordt geponeerd. Het liberalisme is immers niet cultureel maar moreel bepaald: men eist niet zozeer aanpassing aan de westerse cultuur, maar aan een universeel geldige 'morele waarheid'. Multiculturalisten en cultuurrelativisten die deze morele waarheid ontkennen, lijden aan 'zelfhaat': voor hen is de eigen cultuur geen bron van trots maar van schaamte en schuldgevoel.
Ook bij Fortuyn vinden we die stelligheid van het cultuur-essentialisme terug. Cultuurrelativisme staat volgens hem gelijk aan desinteresse in het 'wezen' van onze samenleving. Dat is gevaarlijk, omdat culturen met een sterke identiteit hier geen boodschap aan hebben en over ons heen zullen lopen. Een volk zonder een bewust beleefde identiteit is een krachteloos volk, geen echte samenleving maar een los verband van individuen, dat geen weerstand kan bieden aan diegenen die hun eigen identiteit en cultuur daar in absolute zin tegenover stellen. De scheiding tussen kerk en staat, de democratische rechtsstaat, de gelijkheid tussen mannen en vrouwen en tussen homo's en hetero's zijn even zovele kernwaarden van onze cultuur. Het zijn geen 'westerse speeltjes', maar universele waarden waarover niet te marchanderen valt. Nieuwkomers hebben zich hieraan te conformeren, en doen zij dat niet, dan zijn zij niet welkom. Fortuyn bepleit met zoveel woorden een westers tegen-fundamentalisme, dat het fundamentalisme van de islam weerstaat door zelf een vitale, agressieve en imperialistische cultuur te worden.” ( Trouw, 2-6-2007)
Ook bij Fortuyn vinden we die stelligheid van het cultuur-essentialisme terug. Cultuurrelativisme staat volgens hem gelijk aan desinteresse in het 'wezen' van onze samenleving. Dat is gevaarlijk, omdat culturen met een sterke identiteit hier geen boodschap aan hebben en over ons heen zullen lopen. Een volk zonder een bewust beleefde identiteit is een krachteloos volk, geen echte samenleving maar een los verband van individuen, dat geen weerstand kan bieden aan diegenen die hun eigen identiteit en cultuur daar in absolute zin tegenover stellen. De scheiding tussen kerk en staat, de democratische rechtsstaat, de gelijkheid tussen mannen en vrouwen en tussen homo's en hetero's zijn even zovele kernwaarden van onze cultuur. Het zijn geen 'westerse speeltjes', maar universele waarden waarover niet te marchanderen valt. Nieuwkomers hebben zich hieraan te conformeren, en doen zij dat niet, dan zijn zij niet welkom. Fortuyn bepleit met zoveel woorden een westers tegen-fundamentalisme, dat het fundamentalisme van de islam weerstaat door zelf een vitale, agressieve en imperialistische cultuur te worden.” ( Trouw, 2-6-2007)
“Bolkestein heeft zich fel tegen Pim Fortuyn afgezet, maar in werkelijkheid heeft Fortuyn op het programma van Bolkestein rechtstreeks voortgeborduurd. “Fortuyn en vóór hem Bolkestein hebben de deur opengezet voor het optreden van een groep conservatief-liberale politici en intellectuelen, die een kritische massa zijn gaan vormen en het debat naar zich hebben toegetrokken.”[31]
Bert van den Brink :
“[Bolkestein] maakte [..] een beeld van het politieke salonfähig dat later dominant zou worden bij mensen als Fortuyn, Hirsi Ali, Ellian en Cliteur.”[32]
Bolkesteins redenering over de heilige oorlog tegen de moslim-bezetter roept behalve het gedachtegoed van Carl Schmitt (met de moslim als De Vijand)[33] ook de herinnering op aan Enoch Powell, een politicus die door de vroegere Bolkestein-speech-writer Wilders recentelijk werd aangehaald om een immigratiestop en repatriatie van allochtone Nederlanders te bepleiten.[34] Powell had in een toespraak gezegd:
“From these whole area’s the indigenous population, the people of England, who fondly imagine that this is their country and these are their home-towns, have been dislodged - I have deliberately chosen the most neutral word I could find.[…] My judgement then is this: the people of England will not endure it. If so, it is idle to argue whether they ought or ought not to. I do not believe it is in human nature that a country, and a country such as ours, should passively watch the transformation of whole areas which lie at the heart of it into alien territory.”[35]
Maarten Hajer en Marcel Maussen:
“Politici en schrijvers die zeggen dat het hier oorlog is, zijn medeverantwoordelijk voor de verharding van het maatschappelijk klimaat. Zij moeten beter nadenken over de beelden die hun woordkeus oproepen.[…] Wie dergelijke beelden zonder schroom hanteert is behept met een grenzeloos zelfvertrouwen. Maar denken politici en opiniemakers ook na over het onbedoelde gevolg ervan? Je zou denken dat eenieder na de moord op Theo van Gogh doordrongen is van de dodelijke kracht van woorden en beelden.
Wie beelden als 'oorlog' en 'vijand' in de discussie hanteert, is er mede voor verantwoordelijk dat 'de strijd' verhardt. Oorlogsmetaforen mobiliseren het beeld van een aangevallen volk dat de rijen moet sluiten. Wie in tijden van oorlog de dialoog zoekt is naïef, wie weigert zijn afschuw voor de vijand uit te spreken is een 'verrader', wie de vijand verzwakt door een moskee in brand te steken kan zichzelf zien als een 'verzetsstrijder'.
Het appelleren aan beelden en het gebruik van metaforen is hierbij allerminst onschuldig. Het debat gaat niet om het achterhalen van de 'ware' betekenis van de gebeurtenis; in het debat wordt de betekenis van de moord op Van Gogh tenslotte pas geconstrueerd.”[36]
Wie beelden als 'oorlog' en 'vijand' in de discussie hanteert, is er mede voor verantwoordelijk dat 'de strijd' verhardt. Oorlogsmetaforen mobiliseren het beeld van een aangevallen volk dat de rijen moet sluiten. Wie in tijden van oorlog de dialoog zoekt is naïef, wie weigert zijn afschuw voor de vijand uit te spreken is een 'verrader', wie de vijand verzwakt door een moskee in brand te steken kan zichzelf zien als een 'verzetsstrijder'.
Het appelleren aan beelden en het gebruik van metaforen is hierbij allerminst onschuldig. Het debat gaat niet om het achterhalen van de 'ware' betekenis van de gebeurtenis; in het debat wordt de betekenis van de moord op Van Gogh tenslotte pas geconstrueerd.”[36]
“Het oorlogsframe werkt op een gevaarlijke plaats als een zogenaamd wedge issue, als een wig: het scheidt een bepaalde groep van een andere groep. […] Door beelden als ‘oorlog’ ‘terreur’ en ‘strijd’ te koppelen aan allerlei andere sociale thema’s zoals de ‘terreur door Marokkaanse jongeren’ (Wilders, Scheffer) – wordt een brede politiek-maatschappelijke crisis gecreëerd, niet opgelost.”[37]
Net als Bolkestein vergelijkt de Leidse rechtsgeleerde en Burke–ere-donateur Afshin Ellian de nazi’s en de moslimgemeenschap:
“Ik vertrouw jullie, oorspronkelijke inwoners van dit land, niet echt. Sorry. Jullie zijn wel erg geneigd te capituleren. Langzamerhand begin ik te begrijpen, waarom de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog Nederland binnen vijf dagen hebben kunnen innemen.”[38]
Zowel Bolkestein als ook de Burke-held Fortuyn (Fortuyn was de conservatief van het jaar 2003, Wilders conservatief van het jaar 2004 bij de Burke Stichting) verankeren politieke onderscheidingen in de natuur der dingen en roepen deze uit tot de ‘morele waarheid’ van een universele beschaving. Zij bestempelen ‘de’ scheiding tussen kerk en staat of tussen geloof en politiek als een essentiële verworvenheid van de liberaal-democratische cultuur, zonder zich rekenschap te geven van de vele historische en nationale verschijningsvormen die deze scheiding in de loop der tijd heeft aangenomen.
“Het effect hiervan is dat één specifieke variant ervan, en wel de meest harde en principiële, die zich spiegelt aan de Franse antiklerikale traditie van de laïcité, wordt uitgeroepen tot een universeel dwingende norm, ten opzichte waarvan minder scherpe en heldere varianten per definitie in gebreke blijven.”[39]
Ian Buruma over Bolkestein, Van Gogh, Fortuyn, Wilders :
“De illusie van persecutie, het idee dat men lid is van een soort verzet, de notie dat men eigenlijk iets heel moedigs verkondigd, geeft een warm gevoel van saamhorigheid in een bedreigende wereld. Iets dergelijks speelt ook in Europa, vooral in die kringen die zich nu dapper verzetten tegen de islam in naam van de Verlichting, of 'Westerse waarden'. Deze eigentijdse marquise, vaak geschaard om markante persoonlijkheden, gedraagt zich alsof zij voortdurend wordt belaagd door vijanden (de linkse kerk, bijvoorbeeld). Het is ook geen toeval dat veel neocons, in Amerika, maar ook hier [Ellian , M.T.] , eens zelf deel uitmaakten van de sektarische wereld van progressief links: trotskisten, maoïsten, etcetera. Ook daar heerste die sfeer van de onderdrukte minderheid, die altijd klaar moest staan om de eerste klap uit te delen.
Een van de kenmerken van politieke orthodoxie, of het nu links is of neoconservatief, is de strikte scheidslijn tussen 'ons' en 'de anderen'; je bent een vriend of een vijand; je hoort erbij of helemaal niet; je bent ergens absoluut voor of absoluut tegen. Een grijs gebied, met twijfels en nuances, bestaat niet. De strijders voor de Verlichting - Bolkestein, Van Gogh, Fortuyn, Wilders - roepen altijd om een debat, maar maken het debatteren vaak moeilijk door hun onverzoenlijkheid.” (NRC 7-10-2006)
Een van de kenmerken van politieke orthodoxie, of het nu links is of neoconservatief, is de strikte scheidslijn tussen 'ons' en 'de anderen'; je bent een vriend of een vijand; je hoort erbij of helemaal niet; je bent ergens absoluut voor of absoluut tegen. Een grijs gebied, met twijfels en nuances, bestaat niet. De strijders voor de Verlichting - Bolkestein, Van Gogh, Fortuyn, Wilders - roepen altijd om een debat, maar maken het debatteren vaak moeilijk door hun onverzoenlijkheid.” (NRC 7-10-2006)
Net als de neoconservatieven is Bolkestein fel gekant tegen “politieke correctheid” en een “culturele zelfverachting” en ziet deze als de hoofdproblemen van de Westerse cultuur.
Het eigen gedrag, de eigen schaduwkanten kritisch tegen de lamp te houden, dat is iets wat van Bolkestein en de neocons absoluut niet mag, het zou een verzwakking van de eigen superioriteit betekenen.
In mei 2009 maakt Bolkestein weer een belangrijke stap in richting Wilders door te stellen dat Nederlandse moslims geen recht op eigen scholen hebben:
,, ‘Wij leven in een gelijkheidscultuur. Maar mensen zijn ongelijk. En godsdiensten ook.’ Volgens de liberaal [Bolkestein] is de vrijheid van onderwijs door jarenlange schoolstrijd nauw verweven met de Nederlandse samenleving. ,’Er is geen enkele reden om dat recht ook aan andere scholen zoals islamitische te gunnen.’ '' [Nederlands Dagblad 22-5-2009]
1.2.1.Bernard Lewis en Samuel Huntington
Bernard Lewis is een bekende oriëntalist, hij is gevierd bij het American Enterprise Institute (de “grote broer” van de Edmund Burke Stichting}, en was mede-inspirator tot de Amerikaanse aanval op Irak ( Maarten Huygen, NRC 3-6-2006, zie ook Wikipedia[40]).
Lewis wordt vaak instemmend aangehaald door de heren van de Burke Stichting. Drie belangrijke artikelen van Lewis zijn, samen met een artikel van Samuel Huntington ( die de visie van Lewis verder heeft uitgewerkt en aangescherpt), op de Burke–website te vinden.
De teksten van Lewis variëren sterk wat de houding tegenover de landen in Midden-Oosten en tegenover de islam betreft. Veel van de teksten van Lewis zijn meer gedifferentieerd dan de anti-islam teksten van de Burke Stichting. Toch is Lewis in veel opzichten zeer geschikt als referentiepunt voor de Burke Stichting. Hij staat voor een tamelijk traditioneel oriëntalistisch standpunt; voor een essentialistische opvatting van cultuur en religie, en voor een overtuiging van de superioriteit van de Westerse beschaving.
Fred Halliday, Midden-Oostendeskundige van de London School of Economics, leerling en criticus van Bernard Lewis, en bovendien gesprekspartner van Frits Bolkestein,[41] is zowel kritisch tegenover Lewis alsook tegenover Lewis’ bekende tegenpool Edward Said [42]. In zijn boek Islam and the myth of confrontation : religion and politics in the Middle East (2003) gaat Halliday uitvoerig en kritisch in op het oriëntalisme van Bernard Lewis (in het hoofdstuk The debate on orientalism), waarbij Halliday argumenteert dat Lewis veel te weinig rekening houdt me verschillen tussen islamitische landen, met de interactie tussen Westerse landen, en met sociaal-ecomoische factoren.
Bolkestein zelf heeft in het Edward Said versus Bernard Lewis debat expliciet voor Lewis en tegen Said gevoteerd ( NRC 26-11-1994), en hij wijst ook de middenweg af die Fred Halliday bewandelt.
Burke directeur Bart Jan Spruyt schrijft over Bernard Lewis en het neoconservatisme, en geeft daarbij aan dat Lewis tot de groep van neoconservatieven hoort:
“Strategisch waren de neocons allesbehalve naïef. Zij begrepen dat de kracht van een beweging wordt bepaald door vitale instituties: door een eigen tijdschrift (dat zij onder de bezielende leiding van Norman Podhoretz inCommentary kregen) en door leidende posities in denktanks in vooral New York (het Manhattan Institute) en Washington (het American Enterprise Institute). En de neocons zochten een bondgenoot in de actieve politiek. Zij vonden die aanvankelijk in de persoon van de Democraat Henry M. Jackson, die in de jaren zeventig een interessante denktank om zich heen verzamelde in de personen van Richard Perle, Elliot Abrahams, Bernard Lewis, Albert Wohlstetter en Richard Pipes.” (Trouw, 10-12-2005)
Bolkestein haalt regelmatig Bernard Lewis aan, zo in de boven aangehaalde rede in de Leidse Pieterskerk en ook bijvoorbeeld recentelijk weer tijdens een debat met Fred Halliday in De Balie in Amsterdam[43].
Burke-eredonateur Afshin Ellian haalt Bernard Lewis ( en diens volgeling Smuel Huntington) uitgebreid en instemmend aan in zijn Leidse oratie Sociale cohesie en islamitisch terrorisme van 2006:
“Een botsing tussen de beschavingen kan dus nog steeds plaatsvinden. Samuel Huntington
heeft helaas gelijk gekregen. Al in 1991 concludeerde de Britse geleerde Barry Buzan dat er
vele redenen zijn voor het ontstaan van een koude oorlog tussen het Westen en de Islam,
waarbij Europa in de frontlinie zou komen liggen. Huntington verwijst in zijn werk naar de
analyse van Bernard Lewis in 1991 (in ‘The Roots of Muslim Rage’), waarbij Lewis tot
volgende conclusie kwam: ‘Het zal nu duidelijk zijn dat we een stemming en een beweging
tegenover ons hebben staan die het niveau van politieke vraagstukken en beleidsdoelen en
regeringen die deze nastreven, verre overstijgt. Dit is niets minder dan een botsing van
beschavingen, deze wellicht irrationele maar beslist histrionische reactie van een oude rivaal
op onze joods-christelijke erfenis, ons seculiere heden en de wereldwijde expansie van beide.
Het is van essentieel belang dat wij ons van onze kant niet laten uitdagen tot een even
historische maar ook even irrationale reactie op die rivaal.’
Hier rijst de vraag op: Kan het gewone strafrecht of het oorlogsrecht een antwoord bieden op
het terrorisme? Kunnen deze rechtsruimtes de mensheid behoeden voor een botsing der
beschavingen?” ( p.13)
Ook Paul Cliteur haalt ter ondersteuning van zijn kritiek op de islam graag Bernard Lewis aan. Cliteur:
“Is bijvoorbeeld de Amerikaanse arabist Bernard Lewis een verlichtingsfundamentalist, wanneer hij in zijn essay The Roots of Moslim Rage constateert dat in de islamitische cultuur een groeiende vorm van frustratie en rancune leeft?” (NRC, 7-7-2004)
Ellian en Cliteur halen Bernard Lewis instemmend aan in hun leerboek Encyclopedie van de rechtswetenschap:
“'In islam ( ... ) there is from the beginning an interpenetration, almost identification, of cult and power, or religion and the state.' (Zie Lewis, Bernard. 'Islam and Liberal Democracy. A Historical Overview', in:Joumal of Democracy, 7.2 (1996). p. 52-63, p. 61)
Ellian/ Cliteur : “Lewis verklaart dit vanuit de historische oorsprong van de islam die hij contrasteert met die van het christendom. Mohammed was niet alleen maar een profeet, maar ook een politiek heerser. De positie van de islam lijkt daarom op die van het jodendom in het Oude Testament. Dat is een geheel andere positie dan die van het christendom dat ontstond toen christenen werden vervolgd. Volgens anderen is de islam zelfs secularisatie-resistent.”( p.93, voetnoot)
Bolkestein:
“Bernard Lewis heeft eens gezegd, dat de islamitische wereld in de loop van de geschiedenis drie nederlagen heeft moeten incasseren. De eerste was het verlies aan internationale status; de tweede het verlies aan macht in eigen land als gevolg van koloniale overheersing; en de derde nederlaag voltrekt zich in de huiselijke kring: de emancipatie van de vrouw. Hieruit verklaart Lewis wat hij de islamitische furie noemt, die zich richt tegen het Westen, de bron van alle kwaad in de moslim-wereld.” (Trouw, 16-4-1994)
Bart Jan Spruyt:
“En Bernard Lewis heeft in een artikel in de Jerusalem Post van 28 februari 2003 uitgelegd dat de islam niet vertrouwd is met een ‘civil society’ en met de beslechting van conflicten door middel van debat en stemmingen.”[44]
Drie artikelen van Bernard Lewis zijn te vinden op de Burke-website: The Roots of Muslim Rage ( 1990), vaak aangehaald door Bolkestein Cliteur and Ellian; The West and the Middle East; en What went Wrong.
In The Roots of Muslim Rage begint Lewis met een vriendelijke inschatting van de islam als een vreedzame religie. In de loop van het artikel schetst hij de islam steeds meer als problematisch:
“In the classical Islamic view, to which many Muslims are beginning to return, the world and all mankind are divided into two: the House of Islam, where the Muslim law and faith prevail, and the rest, known as the House of Unbelief or the House of War, which it is the duty of Muslims ultimately to bring to Islam.”
Hij beschrijft een sterk ressentiment dat volgens hem onder de moslims zou zijn ontstaan:
“For a long time now there has been a rising tide of rebellion against this Western paramountcy, and a desire to reassert Muslim values and restore Muslim greatness. The Muslim has suffered successive stages of defeat. The first was his loss of domination in the world, to the advancing power of Russia and the West. The second was the undermining of his authority in his own country, through an invasion of foreign ideas and laws and ways of life and sometimes even foreign rulers or settlers, and the enfranchisement of native non-Muslim elements. The third -- the last straw -- was the challenge to his mastery in his own house, from emancipated women and rebellious children. It was too much to endure, and the outbreak of rage against these alien, infidel, and incomprehensible forces that had subverted his dominance, disrupted his society, and finally violated the sanctuary of his home was inevitable. It was also natural that this rage should be directed primarily against the millennial enemy and should draw its strength from ancient beliefs and loyalties.”
Lewis beschrijft de Europese invloed en de Westerse ideeën die achter de anti-Westerse houding in het Midden-Oosten te vinden zoals ook Buruma en Margalit dit later in Occidentalism doen.
Lewis ontkent de politieke achtergrond van de strijd in het Midden-Osten. Volgens hem is er geen goede politieke reden voor de moslims om woede te voelen tegenover het Westen:
“But why the hostility in the first place? If we turn from the general to the specific, there is no lack of individual policies and actions, pursued and taken by individual Western governments, that have aroused the passionate anger of Middle Eastern and other Islamic peoples. Yet all too often, when these policies are abandoned and the problems resolved, there is only a local and temporary alleviation. The French have left Algeria, the British have left Egypt, the Western oil companies have left their oil wells, the westernizing Shah has left Iran -- yet the generalized resentment of the fundamentalists and other extremists against the West and its friends remains and grows and is not appeased.”
Noch het Israel/Palestina –conflict kan volgens Lewis een verklaring zijn voor de woede van moslims noch biedt het ‘imperialisme” volgens hem een verklaring.
Hij komt uiteindelijk tot de conclusie:
“More than ever before it is Western capitalism and democracy that provide an authentic and attractive alternative to traditional ways of thought and life. Fundamentalist leaders are not mistaken in seeing in Western civilization the greatest challenge to the way of life that they wish to retain or restore for their people.”
Lewis komt in dit artikel met de hypothese van de “Clash of civilizations”, en over het ressentiment in de moslim-wereld:
“In our own time this mood of admiration and emulation has, among many Muslims, given way to one of hostility and rejection. In part this mood is surely due to a feeling of humiliation -- a growing awareness, among the heirs of an old, proud, and long dominant civilization, of having been overtaken, overborne, and overwhelmed by those whom they regarded as their inferiors.”
“This is no less than a clash of civilizations -- the perhaps irrational but surely historic reaction of an ancient rival against our Judeo-Christian heritage, our secular present, and the worldwide expansion of both.”
Lewis artikel gaat heen en weer tussen een realistische beschrijving van de wereld van de islam en de historische problemen in het Midden-Oosten ( waar hij veel meer gedifferentieerd en voorzichtiger argumenteert dan zijn navolgers van de Burke Stichting) en generaliserende hypotheses van onredelijke deels historische, deels religieuze ressentiments onder moslims.
Lewis schenkt de recente geschiedenis geen aandacht. Vooral schrijft hij niet over de Amerikaanse interventies en interesses in het Midden-Oosten. De woede die hij waarneemt bij de moslims is een woede die niets te maken heeft met de inmenging van buiten. Kritiek op imperialisme en Westers ageren is noch bij Lewis noch bij zijn navolgers van de Burke Stichting te vinden.
Lewis-kenner Fred Halliday ziet de oorzaken voor het terrorisme niet, zoals Lewis en zijn aanhangers, in de eeuwenlange geschiedenis van de islam, maar in de Koude Oorlog.
”In deze periode hebben de Verenigde Staten terroristen bewapend om de Sovjet-Unie te bestrijden. Amerika en zijn bondgenoten ‘put the terrorists in place’, zoals in Afghanistan. De rol die de Afghanistanoorlog heeft gespeeld in de opkomst van het moslimterrorisme wordt dan ook zwaar onderschat.” [45]
”In deze periode hebben de Verenigde Staten terroristen bewapend om de Sovjet-Unie te bestrijden. Amerika en zijn bondgenoten ‘put the terrorists in place’, zoals in Afghanistan. De rol die de Afghanistanoorlog heeft gespeeld in de opkomst van het moslimterrorisme wordt dan ook zwaar onderschat.” [45]
Frank Buijs, auteur van het boek Strijders van eigen bodem ( 2006) over de radikalisering van Nederlandse moslimjongeren, geeft een uitstekend overzicht over het ontstaan van het moslimfundamentalisme en die rol die de internationale politiek hierin heeft gespeeld; een rol die Lewis volkomen buiten beschouwing laat. Buijs:
“In het midden van de twintigste eeuw waren enkele belangrijke islamitische staten verwikkeld in processen van secularisatie, centralisatie en nationalisatie. De heersende nationalistische en populistische ideologieën waren doorspekt met begrippen als 'democratie', 'gelijkheid', 'broederschap' en 'het volk'. De aldus nieuw vormgegeven staat wekte hoge verwachtingen, maar kon daaraan niet voldoen. Democratie werd 'geleide democratie' en dat bleek 'autocratie' te zijn, de geleide economie ging ten onder in bureaucratie: tegenover de hoge verwachtingen stond het disfunctioneren van de instituties waarop de hoop was gevestigd. Verbinden we hiermee de enorme bevolkingsgroei en immense migratiebewegingen, dan belanden we bij de reusachtige overbelasting van de maatschappelijke systemen en ingrijpende sociale veranderingen die leidden tot psychische druk en instabiliteit.
In deze penibele maatschappelijke situatie vond in juni 1967 de gezamenlijke aanval van Arabische landen op Israël plaats, die eindigde in een ongekende nederlaag voor de aanvallers. Hoewel er enorme geldbedragen waren uitgegeven voor de bewapening, slaagden de islamitisch-nationalistische staten er niet in de joodsIsraëlische aartsvijand te verslaan. De overheden presteerden miserabel en de bevolkingen betoonden bitter weinig loyaliteit en betrokkenheid. Tegen deze achtergrond ontstonden in de iaren ze-
ventig in veel Arabische en islamitische landen omvangrijke radicaal-marxistische bewegingen. De heersende regimes bestreden het linkse radicalisme niet alleen politioneel, maar ook door ondersteuning van het opkomende islamitisch radicalisme en door de bevordering van islamitische normen en idealen in het politieke en publieke leven.'? Toen het communisme in de jaren tachtig ineenstortte, werd zijn rol en positie overgenomen door het nieuwe islamitisch radicalisme.
[...]
[...] in december 1979, [...] [ vielen] Sovjet-troepen Afghanistan binnen [...] ; deze gebeurtenis zou een keerpunt betekenen in de ontwikkeling van de islamitische wereld. De Verenigde Staten stelden alles in het werk om het de Sovjet-Unie in Afghanistan zo lastig mogelijk te maken, en spoorden de Arabische wereld aan om de moedjahedien daadwerkelijk te steunen. Het radicale islamisme leek de aangewezen factor om het verzet tegen de bezetters een stimulans te geven. Zo groeide de paradoxale situatie dat het islamitisch radicalisme tot bloei werd gebracht door zijn grootste vijanden: de ongelovige supermacht Amerika en de afvallige Arabische regimes. [...]
[...] in West-Europa [zien we] een grotere aandacht voor de strijd die moslims in Afghanistan voerden. De betekenis van die strijd voor de ontwikkeling van het islamitisch radicalisme kan moeilijk overschat worden. De Russische bezetting (1979-1989) werd gezien als invasie van de oemma; solidariteit met de moedjahedien was voor veel moslims vanzelfsprekend. De Russische bezetters vormden de 'ideale vijand', omdat zij goddeloos waren en gedemoraliseerd door het voortschrijdende verval van de Sovjet-Unie. De moslimstrijders boekten successen die de islamitische wereld de laatste eeuwen niet meer had gekend, waardoor zij alom bewonderde helden werden.
[...]In de radicalistische retoriek wordt voorbijgegaan aan de immense financiële steun van Saoedi-Arabië en de Verenigde Staten aan de moedjahedien[...]Centraal staat het gegeven dat moslims voor het eerst sinds eeuwen de ongelovigen een nederlaag hebben toegebracht; de kern van de ideologische boodschap is dat een radicalistische interpretatie van de islam de moslims geestelijk en materieel versterkt en leidt tot de overwinning. Het was ook déze boodschap die werd uitgedragen met hulp van geluidsbanden, videoboodschappen. radio- en televisiestations en steeds meer ook internet.
Daarbij kwam in de loop van de jaren negentig ook nog de invloed van de moedjahedien in West-Europa. Na 1992 waren zij in Afghanistan overbodig, en mede omdat ze vanwege hun radicalisme in hun geboorteland vaak niet welkom waren, zwierven ze daarna over de hele wereld uit. Sommigen van hen waren pure avonturiers, anderen waren meer ideologisch gemotiveerd en wilden de strijd tegen de ongelovige vijanden van de islam ook op andere plaatsen in de wereld voortzetten. Omdat ze daadwerkelijk gestreden hebben, genieten deze moedjahedien vooral onder jonge moslims enig gezag, en dat wordt des te groter wanneer ze aannemelijk kunnen maken dat ze ook beschikken over religieuze kennis.
[...] De moedjahedien propageerden een internationale moslimsolidariteit en wezen op het belang van daadwerkelijke steun aan de broeders in Kasjmir, Bosnië, Tsjetsjenië en Palestina. Hun ideologische erfgoed wordt gekenmerkt door identificatie met de supranationale oemma, afwijzing van gerichtheid op de nationale cultuur van het herkomstland en afwijzing van assimilatie. Dit sluit aan op en biedt een alternatief voor de culturele vervreemding van jongeren jegens zowel het land van hun ouders als West-Europa: een universele islam die, ontdaan van nationale bijzonderheden, toepasbaar is in alle samenlevingen. Tegenover de culturele verwarring die veel moslimjongeren ervaren, belooft dit radicalisme herstel van de verbeelde zuiverheid van de vroege islam. “ (p 157ff)
Frank Buijs beschrijft hier de invloed van de recente geschiedenis en in het bijzonder van de oorlog in Afghanistan op de radicalisering van moslims. Dit is een geheel ander verhaal dan het verhaal van Lewis die alle problemen op de afgelopen eeuwen wil schuiven en de rol van de Verenigde Staten in het Midden-Oosten buiten beschouwing laat.
Ook de islamdeskundige Oliver Roy wijst het standpunt van Bernard Lewis af:
“Roy compares their “dream of a virtual, universal ummah,” not with Muslim history in general (as historians such as Bernard Lewis had somewhat ominously suggested) but rather with the fantasies of a “world proletariat” and “Revolution” that inspired the terrorist movement of the ultra-left in the 1970s, notably the Baader-Meinhof Group in the Federal Republic of Germany, the Red
Brigades in Italy, and the Japanese Red Army (Roy 2004: 42ff)” *** [46]
Toch is in Lewis’ teksten hier en daar een voorzichtigheid te vinden. De voorzichtigheid die hij aanbeveelt heeft helaas geen echo bij zijn navolgers gevonden:
“It is crucially important that we on our side should not be provoked into an equally historic but also equally irrational reaction against that rival [=Islam, M.T.]” “And in the meantime we must take great care on all sides to avoid the danger of a new era of religious wars, arising from the exacerbation of differences and the revival of ancient prejudices.”
Interessant is het standpunt van Peter Sloterdijk ten opzichte van Bernard Lewis en de islam.
Peter Sloterdijk wordt instemmend aangehaald in het philsophisch PVV-programma Een nieuw-realistische visie, geschreven door Geert Wilders en Bart Jan Spruyt, als vermeende bondgenoot tegen de decadentie.
Inderdaad is Peter Sloterdijk oppervlakkig bezien een medestander van conservatieve denkers. Hij haalt hij ook / net als de Burkianen/ Bernard Lewis instemmend aan, onder meer in zijn boek Het heilig vuur,Over de strijd tussen jodendom, christendom en islam.
Toch neemt Peter Sloterdijk uitdrukkelijk afstand van een zwart-wit denken, en van het idee dat de islam en de koran in zijn geheel te verdoemen. Hij zet zich in voor een hermeneutische en pragmatische lezing van de koran, iets dat volgens Wilders en de Burkianen niet mogelijk is.
Bolkestein in gesprek met An Na'im in Trouw over Bernard Lewis:
“ ‘Bernard Lewis heeft eens gezegd, dat de islamitische wereld in de loop van de geschiedenis drie nederlagen heeft moeten incasseren. De eerste was het verlies aan internationale status; de tweede het verlies aan macht in eigen land als gevolg van koloniale overheersing; en de derde nederlaag voltrekt zich in de huiselijke kring: de emancipatie van de vrouw. Hieruit verklaart Lewis wat hij de islamitische furie noemt, die zich richt tegen het Westen, de bron van alle kwaad in de moslim-wereld.’
An Na'im:
‘Ik vind dit een wat al te simpele en mechanistische opvatting. Wat Lewis beschrijft, zijn vooral nederlagen vanuit het standpunt van de gevestigde machten. Voor moslim-vrouwen is hun emancipatie een overwinning. Waarom zou je nederlaag en overwinning per se moeten definiëren vanuit het gezichtspunt van overheersende moslim-mannen? Ook Lewis' beeld van de politieke geschiedenis is eenzijdig. Het machtsverlies in eigen land trof alleen de machtigen, niet de velen die sowieso van macht verstoken waren. Voor deze moslims was het in zekere zin een overwinning, omdat ze van een bepaalde vorm van overheersing bevrijd werden en via de democratisering uitzicht op macht kregen.’”
In hetzelfde gesprek laat Bolkestein zijn essentialistische visie op de islam blijken, die overeenkomt met het essentialisme van Bernard Lewis en het Platoons-essentialistische standpunt van andere Burke-lieden. Bolkestein:
“Maar de islam heeft toch, evenals het christendom, een onherleidbare kern? Theologisch gezien ligt de essentie van het christendom in het geloof dat God zijn eigen Zoon op aarde geboren liet worden, opdat hij de zonden van alle mensen op zich zou nemen en, aan het eind der tijden, over de mensheid zou oordelen. De verticale dimensie, de relatie tussen God en mensen, is wezenlijk voor het christendom. Zo heeft toch ook de islam een welomschreven harde kern?”
Bolkesteins gesprekspartner An Na'im wijst dit essentialisme af:
“Die vraag laat meer dan een antwoord toe. In de eerste plaats: de uitspraak dat een bepaalde religie een onherleidbare harde kern heeft, is waar, maar heeft weinig betekenis. Immers, zodra je wilt vaststellen wat die kern dan is, stuit je op fundamentele verschillen tussen de gelovigen in kwestie. Zo zullen lang niet alle christenen uw definitie van wat het hart van hun godsdienst is, onderschrijven.
Wat de islam betreft: de harde kern ervan kun je misschien wel zo definiëren dat de meerderheid van de soennieten het er mee eens is, maar de sjiieten hebben er zo hun eigen opvatting over.
Je kunt zeggen: de harde kern van de islam ligt in het geloof dat er een God is en dat de Profeet de laatste en beslissende profeet en boodschapper van die ene God is, en je kunt sommige rituelen - het gebed, het vasten, de hadj - zo definiëren dat de meeste moslims het beamen. Maar ik zou niet willen beweren dat dit opgaat voor alle moslims van alle tijden.
In de tweede plaats geldt dat je op allerlei verschillen van opvatting stuit, zodra je die zogenaamde harde kern nader bekijkt en er conclusies uit probeert te trekken voor het menselijk gedrag, voor ethische, wettelijke, sociale en andere relaties. Daarom definieer ik de islam liever in antropologische, in seculiere menselijke termen.
Wie heeft het recht om vast te stellen wat die onherleidbare kern is, en daar juridische, theologische en andere conclusies aan te verbinden? Dat is een politieke en sociologische kwestie. Het vermogen om die kern te definiëren is in feite het vermogen om vast te stellen wat er precies gedefinieerd mag worden. Daarin ligt de macht van bij voorbeeld de oelema (mohammedaans rechts- en schriftgeleerde - red.) in Egypte en de mulla's (idem - red.) in Iran: zij bepalen wat de islam iss en maken dus ook uit wat er wel en wat er niet onder hun definitie valt. Daaraan ontlenen ze politieke zeggenschap. De vraag wat de kern van de islam is, is dan ook in feite een politieke machtsvraag.”
( Trouw, 16-4-1994)
In de laatste tijd hanteert Lewis ook een scherpere toon. In het boek Islamisten en naïevisten, Een aanklacht (Karen Jespersen, Ralf Pittelkow 2006; naschrift 2007 ), een boek waarin Ellian een scherp anti-islamitische inleiding heeft geschreven en tegelijk een boek dat lovend werd gerecenseerd door Frits Bolkestein, halen de auteurs Lewis instemmend aan:
“De opkomst van het islamisme onder moslims in Europa is bovenal van verstrekkende betekenis omdat moslims een snelgroeiend deel van de Europese bevolkingen uitmaken. In een reeks grote steden zullen ze binnen afzienbare tijd een meerderheid vormen. Volgens islamoloog Bernard Lewis zal Europa een islamitische meerderheid hebben tegen het einde van deze eeuw als de huidige ontwikkeling in immigratie en bevolkingssamenstelling doorgaat. ( p.30)
“Bernard Lewis verwijst naar het feit dat er altijd karikaturen van Mohammed in Europa hebben bestaan - ook die veel confronterender waren dan de cartoons in Jyllands-Posten: Dit heeft echter niet tot opstand geleid in de moslimwereld, juist omdat deze zaken alleen als strafbaar werden beschouwd als ze plaatsvonden in de moslimwereld. De cartoonkwestie laat zien dat dit veranderd is. Lewis concludeert: 'Er bestaat slechts één verklaring: ze zien Europa nu als een deel van het moslimgebied, Dar al- Islam.’ “( p. 49)
“Bernard Lewis ziet de cartoonkwestie als een stap in de richting van het doel dat de Europeanen dhimmi's worden: 'De Denen zijn voor hen dhimmi's geworden. Historisch gezien waren de dhimmibevolkingen in eerste instantie een meerderheid, die toen geleidelijk een minderheid werden. Zoals vandaag de dag in Europa.:" (p. 53)
Robert Spencer, een scherpe anti-islamiet die door de Burkiaan Paul Cliteur hoog wordt gewardeerd[47]en die bij de steun-en financieringstroepen van Wilders hoort (zie “Steeds een stapje verder; reportage op tournee met Geert Wilders”, de Volkskrant 20-6-2o09) , echoet Bernard Lewis :
“The Islamization of Europe Will tourists in Paris in the year 2105 take a moment to visit the "mosque of Notre Dame" and the "Eiffel Minaret?" Through massive immigration and official dhimmitude from European leaders, Muslims are accom-plishing today wh at they failed to do at the time of the Crusaders: con-quer Europe. How quickly is Europe being Islamized? So quickly th at even historian Bernard Lewis, who has continued throughout his honor-filled career to be disingenuous about Islamic radicalism and terrorism, forthrightly told the German newspaper Die Welt: "Europe will be slamie by the end of the century.:"
Or maybe sooner: If demographic trends continue, France, Holland, nd other Western European nations could have Muslim majorities by riddle of this century. Meanwhile, these growing Muslim minorities are icreasingly assertive and disruptive.” (The politically incorrect guide to Islam (and the Crusades), 2005) hoofdstuk 18)
Or maybe sooner: If demographic trends continue, France, Holland, nd other Western European nations could have Muslim majorities by riddle of this century. Meanwhile, these growing Muslim minorities are icreasingly assertive and disruptive.” (The politically incorrect guide to Islam (and the Crusades), 2005) hoofdstuk 18)
Lewis’ (en Bolkesteins) paranoïde ideeën over een te verwachten islamitische autoritaire meerderheid in Europa of Nederland worden niet gesteund door demografisch onderzoek. Peter Giesen schrijft in zijn artikel Echt geen tsunami te bekennen dat bevolkingdemografen nergens in hun modellen zien dat moslims West-Europa zullen overvleugelen:
[…] Dergelijke schrikbeelden zijn echter niet gebaseerd op demografisch onderzoek, zegt drs. Joop de Beer, hoofd van de afdeling prognose van het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) en voorheen hoofd van de afdeling bevolking van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Volgens de allochtonenprognose van het CBS zal het aantal niet-westerse allochtonen stijgen van 11 procent in 2007 naar 16 procent in 2050. Daarnaast is er nog een groep die wel van niet-westerse origine is, maar niet als allochtoon geregistreerd wordt, omdat beide ouders in Nederland geboren zijn. Volgens De Beer zal deze groep echter niet zo groot zijn.“ ( de Volkskrant, 6-10-2007)
Bernard Lewis is al
“decennialang een lobbyist voor Israël en voor de hardliners in die staat. Lewis was een persoonlijke vriend van Ariël Sharon. Daarom lobbyde hij bij de regering Bush niet alleen voor de Joodse staat, maar ook voor een keiharde politiek. Zo was hij tegen de terugtrekking van Israël uit Zuid-Libanon 'omdat dat een signaal zou geven aan de Palestijnen om de politiek en de tactiek van Hezbollah na te volgen'. Europa vindt hij maar een watje, zo bleek in The Jerusalem Post van 29 januari 2007: 'Europa heeft omwille van de politieke correctheid de strijd voor culturele en religieuze controle opgegeven ... Zij hebben geen respect voor hun eigen cultuur en zijn in een stemming van zelfvernedering, politieke correctheid en multiculturaliteit... De moslims lijken op het punt te staan om Europa over te nemen.' “[48]
Het ongenuanceerde pro-Israël-standpunt van Lewis en de veronachtzaming van het Israël/Palestina –conflict bij de analyse van het terrorisme vindt een echo bij Bolkestein, bij Ellian en ook bij Israël -vriend Geert Wilders.
In een interview in het boek van Manfred Gerstenfeld European-Israeli Relations: between Confusion and Change? [49] echoot Bolkestein direct de mening van Bernard Lewis:
“Muslim terrorism against Europe is not the result of the Israeli-Palestinian conflict. Even if that dispute were settled, it would go on. This terrorism is directed against Western culture, which many Muslims see as a threat. As the West will not change its culture, Islam will have to adapt itself to modern times.”
“Many Dutch are afraid of the Muslims, whose number is constantly increasing. Nobody knows what the future will bring when, for instance, they form a majority in Amsterdam.”
Bolkestein stelt zich aan de zij van de provocateurs en ongediffentieerde anti-islamisten Hirsi Ali, Wilders en Ellian:
“Those who dare to speak their mind about Islam, such as the parliamentarians Ayaan Hirsi Ali and Geert Wilders, are ostracized. Rather than getting the support of society, people shy away from them. They need protection by the police. The same is true of my colleague at the University of Leiden, Afshin Ellian, who is of Iranian origin and critical of Islam.”
Net als Bernard Lewis spreekt Bolkestein in dit interview van “le tiersmondisme [third worldism]” in het Westen, een te positieve instelling tegen Niet-Westerse landen. Bolkestein is overtuigt van de Westerse superioriteit, en stelt zich expliciet aan de kant van Silvio Berlusconi, net zoals zijn collega Paul Cliteur.
Net als Bernard Lewis noemt Bolkestein Edward Said’s book Orientalism
“a bad book”—“both as far as content and composition are concerned—and merits no fame. Yet it fits perfectly the culture of self-denial that I perceive in Europe. “
In de EU kreeg Bolkestein naar eigen zeggen veel kritiek en werd zijn standpunt van de superieuriteit van het Westen racistisch genoemd:
“In the European Commission I twice tried to raise the problem of the multicultural society and the risks of unlimited Muslim immigration. My colleagues were ten years behind the Netherlands and did not want to discuss the issue. I said to one commissioner that they almost considered me a racist. He replied: ‘Drop the word almost.’”
1.2.2 De mythe van het islamitisch gevaar
Tussen Bolkestein, de Burke Stichting en Wilders loopt een rode draad van paranoia rond het vermeende islamitisch gevaar.
Afshin Ellian, Burke-eredonateur, beroept zich voor zijn eigen anti-islamitsme op de oude Europese traditie van anti-islamisme. In het door Bolkestein geprezen boek Islamisten en naïevisten, Een aanklacht(Karen Jespersen, Ralf Pittelkow 2006; naschrift 2007 ), schrijft Ellian in de inleiding:
“Erasmus, die nog geen last had van politieke correctheid, kwalificeerde in Consultatio de bello Turcis inferendo de islamitische veroveringen als volgt: 'Terwijl het minste lapje grond voor ons aanleiding is om als razenden met elkaar in de clinch te gaan, verleggen zich intussen onophoudelijk de grenzen van wat ik veeleer een schurkenstaat dan een rijk zou willen noemen. In het noorden reiken ze tot de Zwarte Zee, in het oosten tot de Eufraat.'
Erasmus vroeg zich af wat de verklaring voor het succesverhaal van de islamitische veroveraars is. Erasmus is geen Biedermann: 'De oorsprong van het volk laat een combinatie zien van obscuriteit en barbaarsheid. Traceer je het begin van hun machtsontplooiing, dan vind je een huurlingenleger en de perfide moord op een prins wie ze eeuwige trouw hadden gezworen. Het is één doorlopend verhaal van door wreedheid verworven rijkdom, vermeerderd door roof. Van verderfelijke huwelijkspolitiek, goddeloze broedermoord, afzetting van vaders door zonen; van flagrante trouweloosheid en onmenselijke wreedheid. Om nog te zwijgen over hun zeden en geloof” ( p 14 f)
Ellian haalt ook Hegel aan:
“In zijn Vorlesungen über die Philosophie der Geschichte (1822) heeft Hegel een apart hoofdstuk opgenomen, getiteld 'Der Mohammedanismus'. Volgens Hegel zou 'la liberté et la terreur', het principe van Robespierre, in de islam als 'la religion et la terreur' moeten worden aangemerkt. [ enz.] “ ( p.15)
In zijn recente column Terug naar de middeleeuwen ( NRC 19-1-2008) haalt Ellian ook nog Blaise Pascal aan:
“De islam werd tot niet zo lang geleden als een onwaarachtige religie gezien. Blaise Pascal (1623-1662) zag Mohammed niet als een profeet: ‘Verschil tussen Christus en Mohammed. Mohammed niet voorspeld, Christus wel. Mohammed doodde, Christus liet toe dat de zijnen gedood werden. Mohammed verbood het te lezen; de apostelen droegen op het te lezen. Kortom, de tegenstelling is zo groot, dat waar Mohammed de weg van het succes in menselijke zin koos, Christus er voor koos om menselijk gezien ten onder te gaan." Dit filosofisch voorbeeld correspondeerde ook met het statelijke denken in de meeste Europese landen. De godsdienstvrijheid had nooit betrekking gehad op de islam. Te meer daar de islam politiek en militair als vijand werd gezien. “
Dit laatste klopt niet, Ellian kent de geschiedenis niet, ik verwijs maar heel kort op Frederik de Grote.
Marcel Poorthuis en Theo Salemink gaan in hun boek Een donkere spiegel (2006) uitvoerig in op deze argumentatielijn van het islamitisch gevaar:
“In hun boek De mythe van het islamitische gevaar (1992) wijzen W. A. R. Shadid en P.S. van Koningsveld erop dat Europa een lange traditie kent van anti-islamisme. Zij knopen aan bij het al in 1960 gepubliceerde standaardwerk Islam and the West. The Making of an Image van Norman Daniel. In de loop van de eeuwen is het volgende beeld over de islam ontstaan. De profeet Mohammed wordt afgeschilderd als een bedrieger, als iemand die verzot was op vrouwen en die met geweld zijn godsdienst heeft gesticht en verbreid. Vanaf de tijd van de kruistochten werden de islamieten gezien als vijanden van God, 'wier zeden verachtelijk waren en wier dwaalleer moest worden uitgeroeid'. De Koran werd afgeschilderd als een amoreel en politiek gevaarlijk boek. Nog lang daarna heerste er grote angst dat de islam via de Balkan erin zou slagen christelijk Europa binnen te trekken en te onderwerpen, een beeld dat de Serviërs en de Kroaten in de oorlogen op de Balkan nieuw leven inbliezen. In dit beeld van de islam komt een aantal lijnen bij elkaar. De islam wordt allereerst een ketterse religie, maar ook een gewelddadige religie genoemd (leer over de heilige oorlog). Bovendien wordt Mohammed en de moslims een losse seksuele moraal toegedicht dan wel een vrouwvijandig puritanisme. De Koran als heilig boek wordt een bron van fundamentalisme genoemd.
In de 19de en 20ste eeuw kwam daar een nieuwe dimensie bij. De koloniale verovering van de islamitische wereld werd zowel op een rassenleer gefundeerd (het blanke ras zou de plicht hebben om te heersen over de islamitische wereld), als ook op een theologie en filosofie over de superioriteit van het christendom als religie en van de christelijke Europese beschaving boven de islam.
In de Middeleeuwen en in de koloniale en neokoloniale tijd daarna had deze 'mythe van het islamitische gevaar' een externe functie. Zij legitimeerde de kruistochten en het Europese verzet tegen het binnendringen van islamitische legers, zij werd gebruikt om de westerse koloniale verovering van de islamitische wereld buiten Europa te rechtvaardigen en ze wordt nog steeds gebruikt om de neokoloniale machtspolitiek van het Westen in de Arabische wereld en sommige islamitische landen te vergoelijken. Sinds de jaren zeventig krijgt deze mythe een intern Europees gezicht, aangezien de islam een belangrijke godsdienst binnen Europa geworden is en er momenteel miljoenen migranten met een islamitische achtergrond in Europa wonen. Relatief grote groepen mensen uit voormalige kolonies en uit de rekruteringslanden voor migratiearbeid (Noord-Afrika en Turkije) vestigden zich in de West-Europese landen. Ze zijn geen tijdelijke 'gastarbeiders' meer, maar vormen een blijvende bevolkingsgroep. Door volgmigratie en kinderaanwas groeit hun aantal. Zij maken op dit moment tussen de vijf en tien procent van de bevolking uit; in de industriële centra ligt dat percentage nog veel hoger.[...] “ ( p 769)
Poorthuis/Salemink zijn van mening, en ik stem hen toe, dat er in het discours over het islamitisch gevaar in feite sprake is van een nieuwe vorm van racisme:
“De klassieke racistische ideologieën, door F. Fanon ooit het 'primitieve racisme’ genoemd, gingen over mensen buiten Europa en over de joden die van oudsher als 'randfiguren' in Europa woonden. Nu gaat het om miljoenen mensen die uit de andere continenten, meestal op economische gronden, naar Europa gekomen zijn en hier zullen blijven wonen. Het taboe van Auschwitz legt bovendien een publiek verbod op een openlijk biologisch racisme van de oude snit. In deze nieuwe context transformeert het oude racisme en neemt, in ieder geval in zijn publieke gestalte, nieuwe vormen aan. In de literatuur wordt dan ook gesproken over 'nieuw racisme'," 'Nieuw racisme' baseert zich niet langer op de oude rassenleer van de naties, op mythen over het superieure arische ras, op de beschavingsopdracht van het blanke ras en op de mythen over inferieure of mengrassen. Dat valt onder het taboe van Auschwitz. Nieuw racisme schept een nieuwe rangorde tussen groepen op basis van een 'culturele evolutie' die een volk tot een historische eenheid maakt, die een scheiding tussen 'eigen volk' en 'vreemdelingen' aanbrengt, ook als deze vreemdelingen juridisch staatsburgers zijn met gelijke rechten. 'Eigen volk eerst' is de politieke slogan van deze beweging in haar extreemrechtse fase geworden, onvoorwaardelijk aanpassen en assimileren de nieuwe eis van het nieuwe millennium.
Een kenmerk van dit nieuwe racisme is dat het de classificatie van 'eigen volk' boven 'vreemdelingen' verbindt met de visie dat Europa zelf een soort hogere 'natuurlijke gemeenschap' is tegenover de niet-Europese gemeenschappen.? De Europese volkeren hebben samen een gemeenschappelijke historische evolutie doorgemaakt, die ook een gemeenschappelijke cultuur, godsdienst en moraal heeft voortgebracht. Zo wordt de oude leer over Europese superioriteit, die religieus, cultureel of biologisch beargumenteerd werd, gereactiveerd en gekoppeld aan het nieuwe racisme van 'eigen volk eerst'. Overigens fungeert het christendom in tegenstelling tot vroegere tijden dikwijls niet langer als bewijs voor de superioriteit van Europa. In een postchristelijke argumentatie deelt het christendom in de dreiging van de monotheïstische religies met hun vermeende intolerantie en hang naar geweld. “ ( p 770)
1.2.3. Turkije
Sadik Al-Azm: 'Ik zei: "Hier heb je anderhalf miljoen Turken, een zeer religieus volk. Als je ze zou ondervragen, zouden ze voor 95 procent antwoorden dat ze goede moslims zijn en hun religieuze plichten vervullen. Toch gaan ze in enorme aantallen de straat op om de scheiding tussen moskee en staat te verdedigen, terwijl de wetgeleerden beweren dat in de islam die twee niet te scheiden zijn! Ze verdedigen dus iets waarvan iedere goede moslim geacht wordt het af te keuren!" Ik vroeg mijn studenten of ze dat zien als een evolutie in de islam of als een afwijking. Dan blijkt het nooit in ze opgekomen te zijn om deze ontwikkeling te zien als een evolutie. Ze raken in de war, omdat die niet past in hun wereldbeeld van een onverzoenlijke strijd tussen westers liberalisme en de islam.'
' Het is daarom van groot belang dat Europa Turkije steunt om deze overgang door te maken, benadrukt de Syriër. 'Een werkende, moderne Turkse staat - met een seculier, democratisch systeem en een bevolking die dit niet ziet als strijdig met de eigen moslimidentiteit - zal een aantrekkelijk model gaan vormen voor het hele Midden-Oosten.'
Fortuyn
Wilders
1. 3 Het conservatieve moment
Livestro maak met het artikel Het conservatieve moment is gekomen de Edmund Burke Stichting voor het eerst bekend aan een breder publiek. Livestro geeft duidelijk aan wat men onder “conservatisme” dient te verstaan:
“De term 'conservatief' stamt van de Latijnse term servare, wat 'bewaken' of 'bewaren' betekent, en het prefix con-, 'samen'. Con-servare betekent dus 'samen-bewaren', of, eleganter: bewaren in een staat van eenheid. Dit is wat conservatieven proberen te doen. Niets meer en niets minder. Het conservatisme is erop gericht de chaos in de wereld en in de mens te bestrijden en orde te scheppen waar geen orde is, of te handhaven waar die al wel is.”
Ronald van Raak maakt in zij onderzoek In de naam van het volmaakte een onderscheid tussen conservatisme als persoonlijke houding en als politieke leer: in deze politieke betekenis “verwijst de term naar de beginselen van waaruit mensen politiek bedrijven. Dit onderscheid sluit aan bij de klassieke studie 'Das konservative Denken' (1927) van Karl Mannheim. Deze zag aan het einde van de achttiende eeuw een overgang van traditionalisme, een behoudende levenshouding, naar conservatisme, een politieke leer van de oude elite. “ ( p 13)
Historisch ontstond het begrip conservatisme, opgevat als een politieke leer, in de eerste helft van de negentiende eeuw in gebruik als reactie op de ontwikkeling van het liberalisme ( Van Raak, p 38)
“
Livestro geeft een breed overzicht over en aantal maatschappelijke problemen en over het antwoord dat een conservatieve beweging hierop kan geven. Een aantal belangrijke gedachten uit het artikel van Livestro:
- De internationale conservatieve revolutie ( impliciet: het Amerikaanse neoconservatisme) moet ook in Nederland geïmplementeerd worden.
- Het Nederlandse conservatisme als politieke beweging moet weer nieuw leven worden ingeblazen.
- “Conservatieven uit de verschillende partijen (en conservatieven zonder partij) zouden op deelterreinen wel tot samenwerking kunnen komen”.
- Edmund Burke als naamspatroon: “Conservatieven dienen de waarschuwing van Edmund Burke serieus te nemen dat wanneer de vijanden van Waarheid en Moraal zich verenigen, de voorstanders hetzelfde dienen doen.”
De maatschappelijke problemen volgens Livestro:
- De welvaartstaat: De verzorgingsstaat heeft de mensen afhankelijk gemaakt, en hun de eigen verantwoordelijkheid afgeleerd.
- De maatschappelijke kerninstituties, het huwelijk, de kerk, de vereniging, de school en de universiteit worden uitgehold. Het conservatisme wil deze instituties beschermen.
- Het streven naar maatschappelijke autonomie bedreigt de instituties, en leidt tot geweld en criminaliteit.
- Het ideologisch erfgoed van de jaren zestig manifesteert zich in een oppervlakkige politieke correctheid.
Het conservatief antwoord ligt vooral op twee terreinen:
- De basis van de conservatieve moraal zijn “wetten die voor ons allen gelden en die een tijdloos en universeel karakter hebben, de zogeheten philosophia perennis.” “De Tien Geboden bevatten de best denkbare uitwerking van dit idee en men vindt er ook duidelijke uitspraken over terug in bijvoorbeeld de preken van Jezus Christus en de brieven van Paulus, maar de traditie van denken over deze voorgegeven morele orde is niet exclusief joods-christelijk van oorsprong. Men vindt er ook sporen van in de klassieke Griekse literatuur, in het Romeinse recht, in de leerstellingen van Confucius, in de Indiaase filosofie - in alle grote beschavingen, waar ook ter wereld, wanneer ook in de tijd.”
- Grote aandacht voor karaktervorming, opvoeding in moraal en normen en waarden: “Karakter is een belangrijk steekwoord in het conservatieve denken over sociale vraagstukken”. De welvaartstaat moet worden afgebouwd, liefdadigheid en vrijwilligerswerk moeten een belangrijke plek krijgen in de samenleving.
Dit artikel bevat veel van de later door de jaren belangrijke thema’s bij de Edmund Burke Stichting: Kritiek op de welvaartstaat, op de maatschappelijke veranderingen van in de jaren zestig , aansluiting aan het Amerikaanse neoconservatisme, karaktervorming en “philosophia perennis”.
Wat in februari 2001 in het conservatieve programma nog helemaal ontbreekt is het thema islam en daarmee verbonden: de claim op de voorrang van de Westerse waarden.
Historisch wordt in eerste instantie aansluiting gezocht aan de Nederlandse conservatieve traditie en aan het internationaal neoconservatisme, maar nog niet, zoals later, aan de Duitse “Conservatieve revolutie” van de jaren dertig.
Het weekblad De Groene Amsterdammer heeft door de jaren heen veel belangrijk materiaal over de Burke Stichting verzameld en de stichting kritisch gevolgd. In maart 2001, en maand na het verschijnen van het artikel van Livestro, publiceerde De Groene drie uitvoerige artikelen over de nieuwe Edmund Burke Stichting. Het is zeer verhelderend om deze artikelen nu te lezen, met het facit in handen hoe de stichting zich heeft ontwikkeld.
Samenvattend een paar hoofdpunten uit de drie artikelen uit de Groene:
- De Groene geeft aan dat de Burke Stichting
De Edmund Burke Stichting wil een Nederlandse conservatisme nieuw leven inblazen.
Livestro: “Het is ruim honderd jaar geleden dat het parlementaire conservatisme in Nederland een zachte dood stierf. In 1869 probeerde de voormalige minister Heemskerk de conservatieve parlementaire positie te consolideren door middel van de vorming van een kiesvereniging, maar deze proto-partij was geen lang leven beschoren. In 1877 leden de te weinig georganiseerde parlementaire conservatieven een zware electorale nederlaag waarbij driekwart van de zetels verloren ging. Conservatieve politici begonnen hun toevlucht te zoeken tot succesvolle nieuw opgerichte partijen als de ARP en de Liberale Unie. De laatste zelfstandige conservatieve parlementarier, W. Wintgens, verdween in 1897 uit de Kamer. Met hem verdween het conservatisme als zelfstandige politieke stroming in Nederland.”
De Edmund Burke Stichting, een rechtse denktank van voornamelijk witte mannen,[50] werd opgericht in 2000/2001 als en denktank naar Amerikaans model. Het praktische programma van de conservatieven werd gekenmerkt door grote zorg over de staat van gezin, maatschappelijke organisaties, school, universiteit en andere instituties die zij van belang achten voor de overdracht van de deugden. Marcel ten Hooven: “Weerzin tegen de geestelijke nalatenschap van de jaren zestig was een rode draad in de publicaties en op de website van de Burkestichting.”
In het begin kon de Burke Stichting mensen uit de christen-democratische en de gereformeerde kringen betrekken: SGP-woordvoerder Menno de Bruyne,[51] Dries Van Agt , H. Hillen (CDA) en E. van Middelkoop (ChristenUnie). Begin 2003 zegt Burke-directeur Livestro: “ We hebben nu sympathisanten binnen CDA, VVD, SGP, LPF en zelfs een enkeling binnen de centrumlinkse ChristenUnie.” (de Volkskrant, 12-2-2003) . Nadat de Burke Stichting in 2004 via Bart Jan Spruyt een samenwerking met Geert Wilders begon hebben de gematigde conservatieven de Stichting verlaten. “Conservatisme moet geen synoniem worden met harde rechtse praatjes”, waarschuwde Spruyt nog bij zijn aantreden als directeur van de Burke Stichting in 2002 ( Trouw, 25-9-2002) Maar een paar jaar later werkt hij samen met Geert Wilders, die het gelijkheidsbeginsel uit de Grondwet wil halen. In Lof van het conservatisme(2003) ontkent Spruyt nog, dat het conservatisme van de Burke Stichting uit eenzelfde soort impuls, “ - een bedenkelijke emotie van rancune en ressentiment- is voortgekomen als het gevulgariseerde Fortuynisme”.(p. 10) Twee recensenten van Lof van het conservatisme, Arnold Heumakers en Hans Achterhuis, valt het op dat Spruyt in dit boek een zeer geïdealiseerde en schone versie van het conservatisme weergeeft .Arnold Heumakers: “De democratie is de horizon van het hier geprezen conservatisme, en dus ontbreken er in Lof van het conservatisme nogal wat conservatieven die zich van deze restricties niets hebben aangetrokken.” (NRC, 16-5-2003)
Hans Achterhuis: “[…] maar in de vele lofzangen van Spruyt ontbreken praktisch alle dissonanten.[…] Dat is misschien wel zo verstandig, want zo blijft zijn eigen conservatisme aantrekkelijk en schoon.” (Trouw, 17-5-2003)
In de herfst 2003 is in de brochure 'De crisis in Nederland en het conservatieve antwoord' een omslagpunt in het denken van de Burke Stichting te constateren. Van een nadruk op een breed conservatisme en private deugden wordt nu overgeschakeld naar een nadruk op politie, justitie en defensie: “Dit betekent dat de overheid zich bovenal bezig moet houden met drie belangrijke aangelegenheden: defensie (externe veiligheid), politie (interne veiligheid), en het handhaven van wetten en regels door het justitiële systeem. Dat zijn de kernactiviteiten van de overheid, en voor deze posten moet dus altijd voldoende geld worden uitgetrokken.”( NRC, 16-10-2003)
Het nieuwe Nederlandse conservatisme geeft zich vanaf 2003 steeds duidelijker te kennen als rechts populisme, met Spruyts eerst inofficiële (vanaf september 2004)[52] , dan officiële samenwerking met Wilders (2005/2006) als hoogtepunt. Hans Vollaard geeft de volgende uitspraak weer van Spruyt over Wilders uit het Reformatorisch Dagblad 2005: “En dan is daar ineens deze man uit de heffe des volks met zijn geblondeerde geuzenkop, die met zijn feilloze intuïties in ieder geval weet aan te geven waardoor onze samenleving wordt bedreigd.”[53] Spruyt hield zich niet alleen met Wilders’ partijprogramma bezig, maar gaf ook trainingen aan kandidaat-Kamerleden namens de nieuwe partij (Partij voor de Vrijheid) .[54]
In augustus 2006 verbreekt Spruyt zijn samenwerking met Wilders, omdat Wilders niet met de andere rechtspopulistische partijen wil samenwerken, en de “conservatieve”, dat wil zeggen: rechtspopulistische, beweging, volledig verbrokkeld is, en geen electoraal succes kon verwachten. ( Niemand had toen verwacht dat Geert Wilders in november negen zetels zou veroveren).
In de Burke Stichting waren drie of vier verschillende conservatieve richtingen verenigd. Spruyt /Visser benoemen deze stromingen in hun Conservatief Manifest (De crisis in Nederland) als sceptisch conservatisme, historisch conservatisme en natuurrechtelijk conservatisme, met Heldring, Cliteur en Kinneging als representanten voor elke stroming. De “sceptisch-conservatieve” richting, waartoe CDA- en CU/SGP-leden hoorden, heeft eind 2004/begin 2005 afscheid genomen van de Burke stichting, toen deze voor een definitief rechtspopulistische koers had gekozen.[55] Een vierde conservatieve stroming die door Spruyt/Visser niet werd genoemd hoort ook bij de Burke Stichting en heeft in de loop van de tijd aan invloed gewonnen: de revolutionair-neoconservatieve richting, waar Cliteur, Ellian, Visser, Spits en Spruyt zelf bij horen ( of hoorten, zoals Spruyt, die in augustus 2006 ineens afstand neemt van neoconservatisme en revolutie).
Kinneging beweert in het interview op 13 mei 2006 in de NRC ook dat de Stichting in 2005 de bakens had verzet: “We hebben de politiek radicaal de deur uitgezet.” Hij verzwijgt dat Spruyt, die begin 2006 een officieel samenwerkingsverband met Geert Wilders is aangegaan en voor Wilders het partijprogramma schreef, altijd lid van het bestuur van de Burke Stichting is gebleven ( later niet meer als directeur, maar wel als secretaris) , en vanwege de officiële samenwerking met Wilders de Stichting niet hoefde te verlaten.
De Burke Stichting streeft een Ronald Reagan-Agenda na en steunt Geert “Joe” Wilders.[56] De Edmund Burke Stichting is o.a. “een schaduwuniversiteit”[57] waar de nieuwe conservatieve elite wordt klaargestoomd. Zo’n 450 studenten zijn volgens de Volkskrant bij Burke betrokken.
Hubert Smeets: “De Burke Stichting [...] is zo revolutionair als de pest. «Er dient dreiging van ons uit te gaan. We moeten als een mysterie en imminent gevaar boven de politieke markt hangen. Dat kunnen we doen door van tijd tot tijd afgewogen betuigingen van inhoudelijke steun te geven aan politici die zich opstellen als oppositionele provocateurs en een onderdeel kunnen blijken te zijn van de trigger naar de verhoopte paradigmawisseling.» [citaat Bart Jan Spruyt, M.T]
[...] [De Burke Stichting] gokt op een crisis, staat «klaar» om deze of gene provocateur een handje te helpen en marcheert op naar het staatskasteel als de boel op instorten staat. Kinneging en de zijnen bereiden zich voor op een coup, een coup waarin ze zelf de hand niet willen hebben maar die door anderen mogelijk moet worden gemaakt. Zelfs de Jacobijnen van Robespierre waren minder opportunistisch dan de Burkianen van nu.”[58] Kinneging geeft in een reactie (in Filosofie Magazine9/2005, p. 6) toe, dat Spruyts schrijfstijl “wat apocalyptisch is” – maar, zo zegt Kinneging: “boeiend is het wel”.
[...] [De Burke Stichting] gokt op een crisis, staat «klaar» om deze of gene provocateur een handje te helpen en marcheert op naar het staatskasteel als de boel op instorten staat. Kinneging en de zijnen bereiden zich voor op een coup, een coup waarin ze zelf de hand niet willen hebben maar die door anderen mogelijk moet worden gemaakt. Zelfs de Jacobijnen van Robespierre waren minder opportunistisch dan de Burkianen van nu.”[58] Kinneging geeft in een reactie (in Filosofie Magazine9/2005, p. 6) toe, dat Spruyts schrijfstijl “wat apocalyptisch is” – maar, zo zegt Kinneging: “boeiend is het wel”.
Kinneging doet lacherig over de Burkiaanse ambities voor een staatsgreep. Maar er is geen reden om te lachen over de brede machtbasis die de Burke Stichting aan de Universiteit Leiden heeft veroverd.
De Burke Stichting is sterk geïnspireerd door een apocalyptische visie. Zonde, decadentie en ondergang domineren hun denken. John Gray spreekt over het merkwaardige bondgenootschap, dat christelijke apocalyptische fundamentalisten hebben gesloten met Verlichtingsfundamentalisten [en dit bondgenootschap kunnen we in Leiden uitstekend bestuderen]: “Het christelijke fundamentalisme [in Leiden: Kinneging, Spruyt, Spits, M.T] en het Verlichtingsfundamentalisme [Ellian, Cliteur, M.T.] hebben de krachten gebundeld.”[59]
Op 28 augustus 2006 meldde de kop op de voorpagina van de zaterdaguitgave van de NRC “Het conservatieve moment is voorbij”. Bart Jan Spruyt, de secretaris van de Stichting verbrak teleurgesteld de samenwerking met Wilders.
“Spruyt heeft de laatste jaren met zekere regelmaat ogenblikken voorbij zien komen die een nieuwe beweging hadden kunnen markeren. De moord op Theo van Gogh, op 2 november 2004, was zo'n moment. ‘Iedereen wist: er is iets verschrikkelijks gaande. De Nederlandse politiek wist het niet meer. Het was tijd voor nieuwe antwoorden, die wij, conservatieven, hadden kunnen bieden. Maar het moment was zo weer voorbij. […]’ Zo gingen alle ‘founding moments’, zoals Spruyt het noemt, verloren: de moord op Fortuyn, 11 september, de oorlog in Irak.”
Dus: de maatschappelijk destabiliserende momenten waarvan men bij de Stichting had willen gebruik maken konden niet gebruikt werden- tot de spijt van Spruyt en de Burkianen. Toch zegt Spruyt de hoop niet op te geven op een nieuw conservatief moment (de Volkskrant, 20 oktober 2006)
Het is nu een goed moment gekomen om de balans op te maken van de Nederlandse conservatieve revolutie. Was het allemaal alleen maar een hype?
Volgens Jos de Beus heeft deze revolutie wel degelijk haar stempel gedrukt op de politiek van alle partijen: “De Edmund Burke Stichting ter bevordering van conservatief denken heeft stellig bijgedragen tot de […] verandering van het klimaat der opiniemakers.[…] een verrechtsing van het Nederlandse meningenklimaat .[…] De inkadering van het [huidig] debat is conservatief, omdat de sprekers, vaak zonder het te beseffen, conservatieve noties van kwaad, barbarij, onveiligheid en bestrijding daarvan via tucht, traditie en vaderlijke leiding gebruiken. ” (De Helling 2, 2006, p. 24)
Dick Pels:” Wat zich sinds de doorbraak van Fortuyn wél heeft aangediend is een neoconservatieve politieke intelligentsia die zich in deze omvang en op deze toonhoogte in Nederland niet eerder heeft gemanifesteerd. Terwijl de politieke ruimte op rechts na het echec van de LPF in handen bleef van de gevestigde partijen, is de intellectuele ruimte op rechts wel egelijk bezet door een nieuwe spraakmakende elite. In dat opzicht is de ‘conservatieve revolutie’ onmiskenbaar geslaagd […] “ (de Volkskrant, 27-10-2006, boeken)
De verwinning van Geert Wilders, die negen zetels in het parlement behaalde, bewijst dat het werk van de Burke Stichting diepe sporen heeft achtergelaten. Burke voorzitter/ secretaris Bart Jan Spruyt heeft het partijprogramma van Wilders geschreven.
In april 2007 staat de Burke Stichting nog steeds ingeschreven bij de Kamer van Koophandel in Den Haag, met Bart Jan Spruyt als directeur en secretaris.
1.2. Amerikaanse vrienden
( artikel livestro)
In veel opzichten koestert de Burke Stichting een geïdealiseerde versie van de Amerikaanse samenleving à la Reagan en Bush. De Burke Stichting werkt samen met “de grote broer” (Spruyt), het American Enterprise Institute for Public Policy Research (AEI), volgens Spruyt “een fantastische club mensen, waarmee de Edmund Burke Stichting een jaar geleden hier in Nederland nog een congres over de islam en de toekomst van Europa heeft georganiseerd.” (Trouw, 27-5-2006) .
Paul Cliteur en Afshin Ellian zijn neoconservatieven; hun ideologie verschilt sterk van de klassiek conservatieve. Als het conservatisme gedefinieerd wordt in de zin van Burke, samengevat door Von der Dunk als volgt:
“Laten we samenvatten waardoor het moderne Conservatisme zich wil onderscheiden van de innovatieve of revolutionaire tegenbeweging: het propageert een concreet-aanschouwelijk in plaats van een abstract denken. Het prefereert dientengevolge een pragmatische benadering van de politiek boven een rationalistisch-doctrinaire. Het verkiest de historische werkelijkheid boven een normatieve rationele blauwdruk. In verband daarmee wil het de verscheidenheid en plurifor~teit van het historisch gegroeide niet opofferen aan uniformistische beginselen. Het wijst dan ook ideologieën als menselijk-gekunstelde produkten af en wil zelf geen ideologie zijn. Het gelooft in een organische ordening en verwerpt een mechanisch-atomistische. Het stelt de gemeenschap boven het individu. Het stelt het individu echter weer boven principes. Het meent, dat de ontwikkeling door een hogere goddelijke leiding wordt gestuurd en niet door een autonome mensheid. Het heeft een kwalitatief vrijheidsbegrip, dat wil zeggen, het verstaat onder vrijheid het recht van de diverse organen en corporaties van de samenleving om binnen hun eigen domein hun, door een hogere leiding voorgeschreven taak te volbrengen - in plaats van een kwantitatief vrijheidsbegrip, waarbij onder vrijheid wordt verstaan, dat alle individuen van de gemeenschap op grond van gelijke aangeboren rechten ook dezelfde ontplooiingskansen moeten hebben.
Het Conservatisme is in verband met dit vrijheidsbegrip anti-centralistisch en corporatief. Het acht vrijheid ten nauwste afhankelijk van privaatbezit. Geen vrijheid zonder bezit.” ( Conservatisme, p. 90)
.. als het conservatisme dus zo gedefinieerd wordt- - dan heeft het neoconservatisme zeer weinig gemeen met het conservatisme- de parallelle conservatisme/neoconservatisme reduceert zich eigenlijk alleen maar de verbinding tussen vrijheid en privaatbezit.
Al in 2001 was de Nederlander Kees Heesters, die bij het American Enterprise Institute werkt, uitgenodigd om bij de Burke Stichting over “compassionate conservatism” te spreken. Heesters: “Het [neoconservatieve] idee van preventieve aanvallen is natuurlijk helemaal geen idiote gedachte”.[60]
“Het American Enterprise Institute is een uiterst invloedrijke denktank. Dit is de intellectuele thuisbasis van Dick Cheney en superhavik Richard Perle, die het Pentagon in de aanloop naar de invasie van Irak van advies diende. Hier wordt gesproken en gepubliceerd over de 'democratische dominotheorie', 'boeven- staten' en het 'morele recht om wraak te nemen voor 11 september en de daders te achtervolgen'. Dit is een bolwerk van de zelfbewuste macho's van de buitenlandse politiek. Het podium dat president Bush koos om te verkondigen dat uit de as van de bombardementen een vrij en vredelievend Irak zou opstaan.” (Algemeen Dagblad, 16-5-2006)
“Het conservatieve American Enterprise Institute in Washington DC sponsorde in 2000 een conferentie over 'een Amerikaanse nationale discussie over de rol van dit land op het wereldtoneel', een discussie die belangijker werd geacht dan de discussies die plaatsvonden na de wereldoorlogen. 'Voor de derde maal in een eeuw', zo stelde het instituut, 'bezinnen de VS zich op hun plaats in de wereld.' Volgens de AEI gaat het hier om de Amerikaanse soevereiniteit: 'de mate waarin de Amerikaanse vrijheid van internationaal handelen en het eigen interne bestuur - de eigen soevereiniteit en constitutionele orde - door internationale organisaties en afspraken mogen worden beperkt.'
[…] Conservatieven van het AEI nemen stelling tegen wat zij zien als de progressieve voorkeur voor multilaterale internationale afspraken waarmee de VS door het buitenland aan banden worden gelegd. […] Op politiek gebied maken de conservatieven zich druk over het multilateralisme van de VN “ (Willem Pfaff, de Volkskrant 24-5-2000)
[…] Conservatieven van het AEI nemen stelling tegen wat zij zien als de progressieve voorkeur voor multilaterale internationale afspraken waarmee de VS door het buitenland aan banden worden gelegd. […] Op politiek gebied maken de conservatieven zich druk over het multilateralisme van de VN “ (Willem Pfaff, de Volkskrant 24-5-2000)
Ian Buruma: “Zelden - misschien nooit - in de Amerikaanse geschiedenis heeft een groep intellectuelen zoveel invloed uitgeoefend op het beleid van hun land als de neoconservatieven, verbonden aan organisaties zoals het American Enterprise Institute, waar Ayaan Hirsi Ali nu haar plaats heeft gevonden. Zij hebben toegang tot het Witte Huis van president Bush, het Pentagon, en het kantoor van vicepresident Cheney. En toch gedragen zij zich als een marginale groep, die voortdurend gebukt gaat onder het politiek correcte juk van het zogenaamde 'liberal establishment'.” ( NRC 7-10-2006)
Guido Derksen vat het programma en de huidige samenstelling van het AEI samen als volgt: “Deze denktank is gevuld met reborn christians, Bush-getrouwen, felle tegenstanders van homohuwelijk, abortus en euthanasie, hardcore neocons en haviken. […] Bijvoorbeeld Karl Zinsmeister, assistent van George W. Bush, en Lynne Cheney, de vrouw van vice-president Dick Cheney. Of David Frum, oud-tekstschrijver van president George W. Bush. En de oerconservatieve Newt Gingrich, van 1995 tot 1999 leider van de Republikeinen in het Huis van Afgevaardigden. Jeane Kirkpatrick, nóg conservatiever, en onder Ronald Reagan permanent VS-afgevaardigde in de VN.
Ook op de loonlijst bij het AEI […] Richard Perle, bijnaam 'Prince of Darkness', voormalig onderminister van Defensie onder Reagan en een van de architecten van de oorlog in Irak. Eveneens een interessante collega […] is Charles Murray.Murray publiceerde in 1994 met Richard Herrnstein The Bell Curve; Intelligence and Class Structure in American Life. In deze controversiële studie zet Murray nauwgezet uiteen dat er wetenschappelijk aantoonbare etnische en raciale verschillen in intelligentie zijn. Zo zijn negers volgens Murray gemiddeld dommer dan blanken. Ook betoogt hij dat mensen vooral vanwege hun lagere intelligentieniveau in de onderklasse terechtkomen, en niet vanwege raciale of sociale achterstellingen.” (de Volkskrant, 30-8-2006)
Ook op de loonlijst bij het AEI […] Richard Perle, bijnaam 'Prince of Darkness', voormalig onderminister van Defensie onder Reagan en een van de architecten van de oorlog in Irak. Eveneens een interessante collega […] is Charles Murray.Murray publiceerde in 1994 met Richard Herrnstein The Bell Curve; Intelligence and Class Structure in American Life. In deze controversiële studie zet Murray nauwgezet uiteen dat er wetenschappelijk aantoonbare etnische en raciale verschillen in intelligentie zijn. Zo zijn negers volgens Murray gemiddeld dommer dan blanken. Ook betoogt hij dat mensen vooral vanwege hun lagere intelligentieniveau in de onderklasse terechtkomen, en niet vanwege raciale of sociale achterstellingen.” (de Volkskrant, 30-8-2006)
Dr. Sally Satel, een psychiater van het American Enterprise Institute, wil strengere criteria voor Irak-veteranen met oorlogstrauma's bij de diagnose, lagere uitkeringen en behandelingen die zijn gericht op reïntegratie in de samenleving. (Algemeen Dagblad, 30-1-2006) Sally Satel deed onlangs een bevlogen oproep “tot de schepping van een markt in donororganen. Arme Amerikanen zouden gelokt kunnen worden met een belastingvoordeel, of zelfs met een beurs voor een universiteit voor een van hun kinderen. The Institute of Medicine waarschuwde dat het 'lichaam niet te koop is'. Satel vindt dat 'ouderwets gedacht', een populair argument bij het AEI.” ( Het Parool, 27-5-2006)
De Amerikaanse jurist John Yoo, verbonden aan het AEI heeft in de VS de juridische grondslagen gelegd voor het plan dat van terrorisme verdachten zonder vorm van proces kunnen vastgehouden worden. Hij was de openlijkste en felste tegenstander van de anti-martelwet van de Republikeinse senator John McCain. Vindt dat folteren pas martelen mag heten als een orgaan van een ondervraagde definitief is beschadigd. ( Het Parool, 27-5-2006).
Ook Irving Kristol, lovend door Bart Jan Spruyt en Michiel Visser aangehaald[61] als auteur vanNeoconservatism. Autobiography of an idea (1995) is nog steeds ( augustus 006) verbonden aan het AEI.
Ex-Pentagon medewerker Michael Ledeen, schrijver van The war against the terror masters is een van de huidige AEI-profeten en een echte revolutionair.
“ ‘Stabiliteit is een Amerika onwaardig doel. Er zit niets anders op: wij moeten de democratische revolutie voltooien.' Tegen The American Prospect zei Ledeen: 'Dit kan de oorlog blijken te zijn om de hele wereld opnieuw in te richten'.” ( NRC 22-3-2003)
Ben Wattenberg, nog steeds fellow van het AEI, heeft al in 1990 een opmerkelijk boek geschreven, The First Universal Nation. “Onthoud over ons streven dit: Een unipolaire wereld is een goed idee mits Amerika de uni is.” ( NRC 1-11-1990)
Sommige invloedrijke intellectuelen hebben het AEI inmiddels verlaten, en hebben vaak carrière gemaakt in de regering Bush.
De neoconservatieve ideoloog John Bolton zat in het bestuur van het AEI. Hij beweerde “ dat 'er niet zoiets als VN bestaat'. Als staatssecretaris keerde hij zich tegen verdragen om spreiding van chemische wapens en kleine vuurwapens te voorkomen.” ( Het Financieele Dagblad, 8-3-2005)
“[Het] apocalyptisch wereldbeeld, waarbij Amerika door God is aangewezen om de wereld van het kwaad te verlossen, spreekt Bolton wel aan. “ (Trouw, 11-3-2005) . Het apocalyptisch wereldbeeld delen de Leidse Burkianen met hun Amerikaanse vrienden, net als de afkeer van de VN.
Ook Dinesh D'Souza, auteur van The End of Racism (1995) had een onderdak bij het AEI gevonden. “De benarde positie van met name de zwarte onderklasse, betoogt hij, is puur het gevolg van morele slapte en sociaal disfunctioneren”; “aan racisme en discriminatie zou het niet liggen, en evenmin aan een gebrek aan huisvesting, banen en scholingskansen. Bron van alle kwaad is volgens The End of Racism de door de antropoloog Franz Boas (1858-1942) geformuleerde opvattingen over cultureel relativisme.“ (Thomas Bersee, NRC 9-12-1995) Het echo van deze meningen over de onderklasse komt men bij Kinneging tegen; en Franz Boas als de oervader van alle kwaad komt men ook bij Paul Cliteur tegen. [62] “[ D'Souza] behoort tot de nieuwe generatie neo-conservatieve denkers, die met ambitieuze, spraakmakende boeken het maatschappelijk debat aanjagen en daarmee voor veel commotie zorgen”[63] – en de Leidse Burkianen wandelen in zijn voetspoor. Cliteur haalt ( in het voetspoor van Pim Fortuyn) D'Souza instemmend aan omdat deze de anti-decadentie discours van de moslimfundamentalisten hoog waardeert![64]
Zij wandelen ook in het voetspoor van de prominente conservatieve intellectueel, oud-rechter en hoogleraar Robert Bork (70), verbonden aan het AEI. Bork is geobsedeerd door de 'generatie van zestig'. In zijn boek Slouching Towards Gomorrah (1996) […] geeft hij haar de schuld van de neergang van de Westerse cultuur, die hij meent waar te nemen.” (Menno de Galan, NRC, 2-8-1997)
Het waren de denkers van het AEI die al een paar dagen na 9/11 met het inmiddels als onzinnig en rampzalig bewezen idee kwamen, dat Al Qaeda en Saddam samen werkten, en Saddam daarom wegmoest. Bert Lanting in de Volkskrant, 20-9-2001: “Volgens Richard Perle, voorzitter van de adviesraad voor het defensiebeleid, moet het omverwerpen van het Iraakse bewind zelfs 'een van de voornaamste doelen' van de oorlog tegen het terrorisme worden.
Een van de voornaamste pleitbezorgers van actie tegen Irak is Laurie Mylroie van het conservatieve American Enterprise Institute. Volgens haar steunt Irak Al Qa'ida, het terroristische netwerk van Osama bin Laden, met geld en advies. 'Wij zijn in oorlog met Irak. We moeten van Saddam Hussein afkomen.' Naar haar mening is Bin Laden niets meer dan een stroman van de Irakees.”
Een van de voornaamste pleitbezorgers van actie tegen Irak is Laurie Mylroie van het conservatieve American Enterprise Institute. Volgens haar steunt Irak Al Qa'ida, het terroristische netwerk van Osama bin Laden, met geld en advies. 'Wij zijn in oorlog met Irak. We moeten van Saddam Hussein afkomen.' Naar haar mening is Bin Laden niets meer dan een stroman van de Irakees.”
Het AEI groeide uit “tot een tekenkamer van radicaal neoconservatisme. Vooral over belastingpolitiek en de gewenste verhoudingen in de wereld wordt onbekommerd vooruit gedacht. De ideologische redeneringen die Oorlog tegen Irak wenselijk, ethisch verantwoord, militair een peulenschil en politiek een buitenkans maakten, kwamen in de afgelopen maanden steevast van de sterke-koffie-ochtenden van het AEI.” (NRC, 23-4-2003)
Bart Jan Spruyt over de aanwezigheid van de AEI-Amerikanen ( “The New Atlantic Initiative”) op de Burke- conferentie in mei 2005: "De angst groeit in kringen van conservatieve Amerikaanse denktanks dat de VS Europa als bondgenoot aan het verliezen zijn. Europa islamiseert, menen ze. Dat Spanje na de aanslag van islamitische terroristen in maart vorig jaar voor een sociaal-democratische regering koos, is voor hen een belangrijk bewijs dat Europa er niet voor is om moslims te dwingen zich de Westerse waarden en normen eigen te maken." (NRC, 21-5-2005)
Toch waren de Amerikanen tot nu toe minder negatief over de islam dan de Burkianen. De stigmatiserende veroordeling van de islam an sich zoals bij Ellian en Cliteur komt men bij hen niet snel tegen.
David Frum van het AEI: “ […] je moet je afvragen: is de oorlog die we voeren wel een strijd van het westen tegen het oosten, van het christendom tegen de islam, of is dit niet eigenlijk een strijd van vrijheid en individualiteit tegen onderdrukking? Ik ben bang dat Europa zich te veel fixeert op de islam. Ik vrees dat hier het Europese en het Amerikaanse perspectief niet bij elkaar aansluiten.” (NRC 2-4-2005) Misschien is het feit dat Ayaan Hirsi Ali in 2006 bij het AEI begon te werken, een teken dat het AEI ook meer in de richting van een algehele anti-islam-ideologie wil oprukken.( zie Sjoerd de Jong, Het vliegtuig kwam van links, NRC 27-7-2007)
De Irak-oorlog die voorbereid en gepland werd door het AEI heeft de onvoorwaardelijke steun van de Burkianen Michiel Visser, Bart Jan Spruyt, Arend Jan Boekestijn en Afshin Ellian. Ellian:
“Links zou blij moeten zijn dat deze regering van Bush het licht heeft gezien.”[65] “Onze intellectuelen moeten zo spoedig mogelijk beseffen dat de huidige problemen van de wereld niet door Bush en de zijnen in het leven zijn geroepen.”[66] Ellian vond het verkeerd dat men tegen Bushs Irak-oorlog demonstreerde.[67] De Nederlandse neoconservatieve revolutie volgt de revolutie van G.W. Bush c.s. "Diep in zijn hart was Bush een revolutionair. Alles wat hij in de eerste dertig maanden als president deed, wees erop dat hij liever vermetel dan voorzichtig was, liever in actie kwam dan reageerde, en dat hij liever risico's nam dan deze uit de weg te gaan", schrijven Ivo Daalder en James Lindsay in hun boekAmerika ontketend, de Bush-revolutie in de buitenlandse politiek, verschenen in 2003.” ( Henk Hofland, NRC 12-3-2008)
“Wat de Nederlandse neoconservatieven met hun Amerikaanse tegenvoeters delen betreft vooral de gedachte van de ‘clash of civilisations’ en de politiek ten aanzien van Irak. Zij verschillen echter van de Amerikanen wat betreft de verhouding tussen staat en kerk. De Amerikaanse conservatieven in de regering-Bush hanteren het christelijk geloof expliciet als morele grondslag van hun politiek handelen. De Nederlandse conservatieven hinken daarentegen op twee gedachten. Zij gaan uit van een absoluut moreel referentiekader, maar zoeken de basis ervan niet in de christelijke leer. Het absolutisme dat zij verdedigen is eerder gefundeerd op politiek-filosofische geschriften zoals Plato’s Politeia. De christelijk leer wordt niet afgewezen, maar men is vooral op zoek naar een seculier moreel absolutisme.” [68]
Inmiddels is de Irak-oorlog uitgedraaid op een ramp. Voor Ellian is dit geen reden voor kritiek op president Bush en het AEI , maar een reden voor Europa om de verzorgingsstaat af te bouwen om militaire steun aan de VS te kunnen bieden in de geënsceneerde Clash of Civilizations. (NRC 14 oktober 2006) Volgens hem zijn ook niet de Amerikanen, maar de Irakezen zelf schuld aan de oorlog: “[We] mogen president Bush niet erg kwalijk nemen dat Irak in zo’n chaos verkeert […]
Het zijn nu de Irakezen zelf die hun land naar de afgrond hebben gedreven.”(NRC 9-12-2006)
Henk Hofland, een van de intellectuelen die maar niet willen begrijpen “dat de huidige problemen niet door Bush en de zijnen in het leven zijn geroepen” [Ellian], schrijft: “Wat heeft hij [Bush], al reddend, tot dusver gedaan? Eén oorlog zo verwaarloosd dat die opnieuw moet worden gevoerd, de volgende met leugens begonnen en in een bloedige chaos laten ontaarden, al doende daar een trainingskamp voor terroristen laten ontstaan, een concentratiekamp opgericht dat in een dictatuur niet zou misstaan, de Conventie van Genève ontdoken, het Midden-Oosten tot een poel van anti-Amerikanisme bevorderd, het Atlantisch bondgenootschap gefragmentariseerd, het politieke leven van zijn beste vriend Tony Blair versneld beëindigd, de Amerikaanse rechtsstaat ondermijnd, de vruchteloze en verwoestende oorlog in Libanon tersluiks gesteund en tot slot, als gevolg van dit alles, Amerika verdeeld, zo diep als het sinds Watergate niet is geweest. […] Deze Amerikaanse president is een door godsdienst bevlogen, megalomane en contactgestoorde man.” ( De Groene Amsterdammer, 22-9-2006)
Een week later schrijft Hofland ook over de neoconservatieve internationale”, waartoe de Burke Stichting behoort:
“[…] de sprookjes die Bush c.s. hadden verzonnen, bleken te verleidelijk. De redder van de wereld kreeg zijn merkwaardige mengsel van volgelingen, een neoconservatieve internationale, die zich onderscheidde door een sterk vereenvoudigd wereldbeeld. […] Behalve door zijn alleroverzichtelijkste wereldbeeld kenmerkte de neoconservatieve internationale zich vaak door een grote mond. Wie het niet met hun visie eens was, onderschatte het gevaar van het terrorisme, was naïef, soft, of heulde stiekem met de vijand. […] In Nederland wordt de neoconservatieve internationale vertegenwoordigd door een gezelschap van wereldhervormers als Afshin Ellian, Leon de Winter en een aantal conservatieve denktankers.” (De Groene Amsterdammer, 29-9-2006)
De Burke Stichting werd tot 2004/2005 gefinancierd door de Amerikaanse farmaceut Pfizer (met een half miljoen dollar). Pieter van Os “[...] bijna de helft van de Burke-brochures, waarin ‘het conservatieve gedachtegoed wordt toegepast op de brandende kwesties van deze tijd’ , gaat over zorg en geneesmiddelenbeleid.”[69] Kinneging beweert op 13 mei 2006 in de NRC dat Pfizer de financiering heeft ingetrokken omdat de Burke Stichting politiek de bakens heeft verzet. Het is andersom: Pfizer heeft de financiering ingetrokken vanwege de Burke- samenwerking met Wilders en het anti-islamisme van Spruyt en Wilders. Pieter van Os en Hubert Smeets: ” «Wij financieren nooit denktanks met directe politieke banden», aldus een medewerker van Pfizer op basis van anonimiteit. «De Burke Stichting wilde iets anders dan wij. Het had geen zin meer onze samenwerking voort te zetten.»
Dat laatste spoort met het verschil van inzicht dat al eerder aan het licht was gekomen bij die bijeenkomst met Wilders en Spruyt in New York. Gary Rosen, redactiechef van het tijdschriftCommentary dat het initiatief daartoe had genomen, herinnert zich: «Onze verschillen van inzicht concentreerden zich op drie punten: islamisering, anti-immigratie beleid en de toetreding van Turkije tot de Europese Unie. Op enkele studies en artikelen naar het opkomende antisemitisme in Frankrijk na schrijven wij weinig over die eerste twee onderwerpen. Toetreding van Turkije tot de EU is daarentegen juist erg belangrijk voor ons, Amerikaanse conservatieven. De modernisering van dat land – daarover bestaat binnen Amerikaanse conservatieve kring eigenlijk geen onenigheid – is enorm belangrijk, juist als tegengif voor de opkomst van radicaal-islamitische groeperingen. Maar de heer Wilders denkt daar anders over, en die ideeën beleeft hij vrij intens, begreep ik toen.» “[70]
Dat laatste spoort met het verschil van inzicht dat al eerder aan het licht was gekomen bij die bijeenkomst met Wilders en Spruyt in New York. Gary Rosen, redactiechef van het tijdschriftCommentary dat het initiatief daartoe had genomen, herinnert zich: «Onze verschillen van inzicht concentreerden zich op drie punten: islamisering, anti-immigratie beleid en de toetreding van Turkije tot de Europese Unie. Op enkele studies en artikelen naar het opkomende antisemitisme in Frankrijk na schrijven wij weinig over die eerste twee onderwerpen. Toetreding van Turkije tot de EU is daarentegen juist erg belangrijk voor ons, Amerikaanse conservatieven. De modernisering van dat land – daarover bestaat binnen Amerikaanse conservatieve kring eigenlijk geen onenigheid – is enorm belangrijk, juist als tegengif voor de opkomst van radicaal-islamitische groeperingen. Maar de heer Wilders denkt daar anders over, en die ideeën beleeft hij vrij intens, begreep ik toen.» “[70]
Bart Tromp over de financiering van de Burke Stichting: “Twee jaar geleden kreeg ik van een journalist van Vrij Nederland […] te horen dat de Burke Stichting vooral geld kreeg van rechtse Amerikaanse miljonairs. Mijn reactie toen: ‘Als Saoedi-Arabisch geld in Nederlandse moskeeën en scholen wordt gestoken, vind ik dat geen goede zaak. Evenmin lijkt het mij wenselijk dat Amerikaanse financiers Nederlandse politieke stichtingen ondersteunen, want wie betaalt, die bepaalt.' Ik riep de Burke Stichting op openheid over haar financiën te verschaffen.” (Het Parool, 7-10-2005)
2. De filosofische achtergrond van de Edmund Burke Stichting
2.1. De Burke Stichting en Edmund Burke: traditioneel versus radicaal conservatisme
Om verschillende redenen is de keuze voor Edmund Burke als naamspatroon voor de Burke Stichting een goede keuze. Burke’s patriarchale, elitistische houding, zijn weerstand tegen democratisering en zijn heilig verklaren van de krachten van de markt maken het rechtsliberale beroep op hem zinvol. Burke is de apologeet van de geprivilegieerde klasse.
Het zeer gevarieerde gedachtegoed van Edmund Burke is aantrekkelijk voor een breed spectrum van mensen, vooral uit christen-democratische en gereformeerde, maar ook uit sociaal-democratische hoek.
In het begin kon de Burke Stichting ook mensen uit de christen-democratische en de gereformeerde kringen betrekken: Dries Van Agt , H. Hillen (CDA) en E. van Middelkoop (ChristenUnie). Begin 2003 zegt Burke-directeur Livestro: “ We hebben nu sympathisanten binnen CDA, VVD, SGP, LPF en zelfs een enkeling binnen de centrumlinkse ChristenUnie.” (de Volkskrant, 12-2-2006) . Nadat de Burke Stichting in 2004 via Bart Jan Spruyt een samenwerking met Geert Wilders begon hebben de gematigde conservatieven de Stichting verlaten. “Conservatisme moet geen synoniem worden met harde rechtse praatjes”, waarschuwde Spruyt nog bij zijn aantreden als directeur van de Burke Stichting in 2002 (Trouw, 25-9-2002) Maar een paar jaar later werkt hij samen met Geert Wilders, die het gelijkheidsbeginsel uit de Grondwet wil halen.
2.1.1. Overeenkomsten tussen het gedachtegoed van Burke en de Burke Stichting
Zie voor uitvoerigere discussie www.passagenproject.com/neoconservatism.html
Peter Sloterdijk over Edmund Burke c.s.:
“Met ontzette genoegdoening zagen de conservatieven de Franse Revolutie ontaarden in terreur en oorlog. Niets heeft sindsdien het conservatieve mensbeeld zo krachtig ondersteund. Het meent te weten dat de menselijke natuur, zodra men haar hier en nu loslaat, geen optimisme verdient of fraaier moet worden voorgesteld dan ze is. Het conservatieve denken is op dit punt positivistisch getint. Zonder eerst naar oorzakelijk verband te vragen registreert het dat mensen zich heel vaak egoïstisch, destructief, hebzuchtig, onverstandig en antisociaal gedra gen. Dat is ook de reden waarom voor elk conservatisme de criminaliteit zo buitengewoon belangrijk was en is-omdat het 'denken op korte termijn' hierin het doorslaggevende bewijs ziet voor een pessimistische mensbeschouwing die op haar beurt weer de grondslag levert voor autoritaire, streng bestraffende politiek. Er 'zijn' vanuit dit standpunt in de natuur dus reeds misdadigers, domoren, querulanten, egoisten en rebellen-precies zoals er bomen, koeien, koningen, wetten en sterren zijn.” ( Kritiek van de cynische rede, p 109 f)
[…]
Roy Porter: “Laissez-faire economics thus endorsed an inhumane system in which the name of ‘the natural laws’ of market forces – laws which, the politician Edmund Burke proclaimed, were sacred, because they were the ‘laws of God’ “. [71]
[...]
- Edmund Burke is de favoriet van veel Amerikaanse neoconservatieven. Burke bejubelt aristocratie, is tegen gelijkheid en volkssoevereiniteit
De Amerikaanse neoconservatief en intellectuele peetvader van George W. Bush Myron Magnet citeert ook graag Edmund Burke. Diederik van Hoogstraten: “ Magnet parafraseert de achttiende-eeuwse Britse filosoof Edmund Burke. 'Als je het kwaad niet bestrijdt, zal het overwinnen. Links wil geloven dat het kwaad door onderdrukkende structuren ontstaat. We zien nu, net als in nazi-Duitsland: Nee, er is kwaad. De politiek is steeds een poging om dat kwaad in te dammen en een terrein af te bakenen voor een leven dat wij als menselijk zien.’ Zijn aanklacht tegen de jaren zestig is het favoriete boek van George Bush. Op de Bijbel na.
Myron Magnet is een buitengewoon amicale man. Maar hij is ook een 'absolute havik' die de oorlog in Irak ondubbelzinnig steunt. 'De oorlog zal verhelderend werken. Bush begrijpt dat er absoluut kwaad is in de wereld. Er is geen manier om het probleem van het menselijk tekort definitief op te lossen. Er zal altijd kwaad zijn, en we moeten altijd bereid zijn om dat met geweld te bestrijden.' “(de Volkskrant, 19-4-2003)
- het gedeelte van Burkes gedachtegoed dat veel Amerikanen aantrekt, is ook aantrekkelijk voor de Burke Stichting, die zich sterk op Amerika oriënteert: John Micklethwait en Adrian Wooldridge beschrijven het Amerikaanse Burke-conservatisme als “een diep wantrouwen tegenover de staat, de drang naar vrijheid boven gelijkheid, en patriottisme […] ”[72]
Myron Magnet is een buitengewoon amicale man. Maar hij is ook een 'absolute havik' die de oorlog in Irak ondubbelzinnig steunt. 'De oorlog zal verhelderend werken. Bush begrijpt dat er absoluut kwaad is in de wereld. Er is geen manier om het probleem van het menselijk tekort definitief op te lossen. Er zal altijd kwaad zijn, en we moeten altijd bereid zijn om dat met geweld te bestrijden.' “(de Volkskrant, 19-4-2003)
- het gedeelte van Burkes gedachtegoed dat veel Amerikanen aantrekt, is ook aantrekkelijk voor de Burke Stichting, die zich sterk op Amerika oriënteert: John Micklethwait en Adrian Wooldridge beschrijven het Amerikaanse Burke-conservatisme als “een diep wantrouwen tegenover de staat, de drang naar vrijheid boven gelijkheid, en patriottisme […] ”[72]
-
- Conservatieven als Edmund Burke hebben een sterke neiging maatschappelijke tegenstellingen en botsingen te ontkennen. “De Ierse politicus Edmund Burke sprak in de 18de eeuw nog over Europa als 'praktisch een grote staat die rust op dezelfde rechtsgrond en hetzelfde geloof'”, schrijft de Vlaamse Yale-hoogleraar Louis Dupre. “Dat was toen al meer droom dan werkelijkheid.” ( Trouw, 8-2-2003) . Europa kan nauwelijks beschreven worden als en eenheid wat het geloof betreft. De poging van de Burkianen en Bart Jan Spruyt een geslotenheid van het “Joods-christelijke”erfgoed aan te tonen om het in stelling te brengen tegen de islam, is een constructie die niet op de geschiedenis gebaseerd is.
- Conservatieven als Edmund Burke hebben een sterke neiging maatschappelijke tegenstellingen en botsingen te ontkennen. “De Ierse politicus Edmund Burke sprak in de 18de eeuw nog over Europa als 'praktisch een grote staat die rust op dezelfde rechtsgrond en hetzelfde geloof'”, schrijft de Vlaamse Yale-hoogleraar Louis Dupre. “Dat was toen al meer droom dan werkelijkheid.” ( Trouw, 8-2-2003) . Europa kan nauwelijks beschreven worden als en eenheid wat het geloof betreft. De poging van de Burkianen en Bart Jan Spruyt een geslotenheid van het “Joods-christelijke”erfgoed aan te tonen om het in stelling te brengen tegen de islam, is een constructie die niet op de geschiedenis gebaseerd is.
- de democratisering als een kwade geest: Bart Jan Spruyt: “Burke mag nog gedacht hebben dat het kwaad van de Revolutie te keren was, maar hij heeft daarin ongelijk gekregen. De golf van modernisering en democratisering overspoelde Europa.”[73]
Kinneging haalt Burke aan in zijn belangrijke text Het conservatisme: kritiek van de verlichting en de moderniteit, verschenen in Philosophia Reformata, najaar 2000, dus kort voor de oprichting van de Burke Stichting; deze tekst is te vinden op de website van de Burke Stichting en kwam tot stand in samenwerking met o.a. Paul Cliteur:
“Daarom zijn tradities en instituties onmisbaar. Zo stelt Edmund Burke, die vaak wordt genoemd als de aartsvader van het conservatisme, in de Reflections on the Revolution in France
(1791), zijn magnum opus, dat .(w)e [i.e. de conservatieve Britten i.t.t. de revolutionaire Fransen, A.K.]
‘are afraid to put men to live and trade each on his own private stock of reason, because we suspect that this stock in each man is small, and that the individuals would do better
to avail themselves of the general bank and capital of nations and of ages..’
Enkele alinea.s daarvoor had Burke reeds gesteld dat ‘(w)e know that we have made no discoveries, and we think that no discoveries are to be made in morality, nor many in the great principles of government, nor in the ideas of liberty, which were understood long before we were born (..)..10”
“Burke, o.c., p.243 .History consists for the greater part of the miseries brought upon the
world by pride, ambition, avarice, revenge, lust, sedition, hypocrisy, ungoverned zeal, and all the train of disorderly appetites which shake the public with the same ’troublous storms that toss the private state, and render life unsweet’.’”
“Society cannot exist unless a controlling power upon the will and appetite be placed somewhere, and the less there is within, the more there must be without. It is ordained in the eternal constitution of things, that men of intemperate minds cannot be free. Their passions forge their fetters., aldus Burke.25”
“’order is the first need of all’ [en dat ’order’ hiërarchie veronderstelt]. Wie de noodzaak van hiërarchie miskent, roept anarchie op, die op haar beurt
weer veelal de tirannie inluidt. Cf. nogmaals Burke, Reflections, p.172: .Kings will be tyrants from
policy when subjects are rebels from principle.”
Ronald van Raak in In de naam het Volmaakte over Edmund Burke:
“Met de ontwikkeling van een liberale politieke leer werden ook conservatieve critici gedwongen hun uitgangspunten nader uit te werken. Als tegenbeweging moesten zij zich bedienen van termen die typisch zijn voor het Verlichtingsdenken: conservatieven moesten een antwoord geven op de idealen van rede, vrijheid en maakbaarheid. Dit dilemma is ook terug te vinden in de Reflexions van Burke. Deze nam in zijn kritiek op de Franse Revolutie de verlichte idealen als uitgangspunt, maar hij gaf een andere interpretatie. Ook hij had een groot vertrouwen in de rede, maar onderscheidde twee soorten ratio. Tegenover de universele rede van het Verlichtingsdenken stelde hij een rede die is verbonden met de historische ontwikkeling. Hij vroeg zich af waarom de politieke organisatie van meer rede getuigt als zij gebaseerd is op universele principes, dan wanneer zij is ingebed in een historisch gegroeide maatschappelijke orde. Deze historische rede verschilde volgens hem per tijd en per land.
Ook met betrekking tot de vrijheid maakte Burke een dergelijk onderscheid. Tegenover de vrijheid om bindende principes te formuleren beklemtoonde hij de vrijheid van verschillende mensen en groepen in de samenleving om zonder belemmeringen hun eigen maatschappelijke functie te vervullen. In het verlengde hiervan onderscheidde Burke ook twee typen van maatschappelijke verandering. Politici dienden niet het voortouw te nemen in de organisatie van de samenleving, zoals tijdens de Franse Revolutie, maar moesten erop toezien dat de maatschappelijke ontwikkeling in harmonie was met de specifieke aard van het volk.
De kritiek van Burke laat zich lezen als een les in bescheidenheid. De Franse Revolutie was voor hem hét voorbeeld van de overschatting van de mogelijkheden van de mens. Zij was een toonbeeld van ónredelijkheid en ónvrijheid en van de destructie waartoe een politiek op basis van de verlichte idealen kon leiden. Deze les in bescheidenheid sloot aan bij het mensbeeld dat Burke in zijn jonge jaren had ontwikkeld, nadat hij kennis had gemaakt met het romantische idee van het verhevene: de ervaring van de onbeheersbare natuurkrachten en de angst voor verdriet, ziekte en dood. Deze ervaringen waren voor hem een bewijs van de onderdanigheid van de mens tegenover de natuur. In A philosophical enquiry into the origin of our ideas of the sublime and beautiful (1757) had Burke de positie van de mens in deze lijn beschreven. De ervaring van het verhevene gaf een gevoel van schoonheid (pleasure), dat wees op het bestaan van God. Tegelijkertijd was het de oorzaak van een gevoel van overweldiging (delight), dat mensen wees op hun nietigheid. “( p.39)
Historicus Von der Dunk :
“Het is van belang [… het] dubbele realiteitsconcept van het Conservatisme voor ogen te houden, want wanneer conservatieven zich met een beroep op Burke voorstanders van vernieuwing noemen, dan gaat het om vernieuwing, die het wezen van het bestel niet zal aantasten en die geheel in de banen van de traditie is gelegen. En wanneer zij zich realisten en pragmatici noemen, die in tegenstelling tot de revolutionaire vernieuwers de werkelijkheid in al haar onvolkomenheid toch als goddelijke schepping zeggen te aanvaarden, dan hebben zij het eveneens over de pre- en anti-revolutionaire werkelijkheid, die zij als de ware en natuurlijke beschouwen. Zonder dit verborgen dubbele werkelijkheidsbeeld zouden zij immers volgens hun eigen beginsel alles wat de revolutie en het Empire hadden gebracht als deel van de historie en de werkelijkheid hebben moeten aanvaarden.” ( Conservatisme, p 83 f.)
- De Leidse germanist Jerker Spits meent [mijns inziens terecht] dat de nieuwe deugdenethiek op de ideeën van Burke kan steunen: “De Ierse staatsman Edmund Burke (1729-1797) verwierp het beroep dat de Verlichting deed op de altijd en overal geldende natuurlijke rechten van het individu. Hij stelde dat de vrijheid van de mens gepaard diende te gaan met verantwoordelijkheid, dat slechts onder een juiste invulling van 'vrij-zijn' ware vrijheid kan worden verstaan. Tegenover een 'negatieve' vrijheid die in schaamteloosheid, egoïsme en willekeur kan uitmonden, stelde Burke de 'positieve' vrijheid van orde, ratio en deugd. Vrijheid was in de ogen van Burke noodzakelijk met deugd verbonden.” (Trouw, 11-8-2004) Hetzelfde zegt ook Theodore Dalrymple in een interview met Bas Heijne: “Volgens Edmund Burke kan vrijheid alleen bestaan in de mate waarin men zelf bereid is zijn eigen natuurlijke aanvechtingen aan banden te leggen.” (NRC, 4-6-2005)
- Bart Jan Spruyt verdedigd [mijns inziens terecht] met Burke in de hand Geert Wilders en zijn afwijkende houding binnen de VVD [Wilders was toen nog lid van de VVD] : “Volgens Edmund Burke, in diens beroemde Rede tot de kiezers in Bristol, dient een volksvertegenwoordiger zijn "unbiassed opinion, his mature judgment, his enlightened conscience" nooit op te offeren aan enige man of groep. Een Kamerlid wordt gekozen om het algemeen belang van zijn land te dienen, en daartoe moet hij zich laten leiden door de rede en de prudentie.” (NRC,1-9-2004) Of bij Geert Wilders sprake was of is van rede en prudentie is maar de vraag, maar dat hij volgens Burke recht heeft op een afwijkende mening is volgens mij juist.
- Bart Tromp: “Burke was immers geen democraat en schreef met afschuw over de swinish multitudes die het bij invoering van het algemeen kiesrecht voor het zeggen zouden krijgen.” (Het Parool, 9-9-2004)
2.1.2. Verschillen tussen het gedachtegoed van Edmund Burke en de Burke Stichting
Er zijn ook talrijke aspecten in Burkes gedachtegoed te vinden, die minder goed bij de Burke Stichting passen. Bas Heijne:”[ Spruyt] moet nu eindelijk maar eens echt de werken van Edmund Burke gaan lezen […] . Conservatisme is iets anders dan de bange benepenheid en weeë nostalgie waar we de afgelopen jaren op zijn getrakteerd.” (NRC 26-8-2006)
Jos de Beus: “De conservatief Spruyt moet zich afvragen of Edmund Burke zijn zegen zou hebben gegeven aan een nieuwe politiek die steeds meer in het teken komt te staan van 'snel, simpel en snoeihard'.” ( NRC, 29-12-2004)
Van der Dunk in Conservatisme:
“Burke onderscheidt niet alleen twee soorten ratio, maar overeenkomstig daarmee ook twee soorten vernieuwing of verandering. Vernieuwing binnen het bestaande bestel; te weten de organische, natuurlijke, gezonde vernieuwing, die de ware ratio aanbeveelt, omdat hier traditie en ervaring niet overboord worden gezet én vernieuwing, die het bestel doorbreekt en die hij als goddeloze hybried-rationalistische vernieuwing, vrucht van de valse ratio, bestempelt.” ( p 78)
Koen Koch is van mening dat Burke in de huidige tijd een gematigde sociaaldemocraat zijn [ ik ben het hiermee niet eens, M.T.] en vat een mogelijke sociaal-democratische visie op Burke samen als volgt:
“Edmund Burke, de vermeende aartsvader van het conservatisme, ontwikkelde zijn denkbeelden in een pamflet 'Reflections on the French Revolution' (1790), waarin hij radicaal protest aantekende tegen die revolutie, die toen nog maar een paar maanden oud was. Alle Verlichtingsfilosofen hadden juist hun hoop op die revolutie gevestigd, maar Burke voorzag al met een pijnlijk juiste vooruitziende blik dat deze revolutie in bloed en terreur zou eindigen. Het zou onjuist zijn deze Burke te beschouwen als een aartsconservatief of een reactionair, in de huidige betekenis van het woord. Als Engelse parlementariër steunde hij de Amerikaanse Onafhankelijkheidsstrijd, hij nam het op voor de Ierse zaak, hij kritiseerde het Engelse bestuur over India, hij ontving op zijn landgoed twee Indiase heren die het Indiase belang bepleiten en gaf hen de gelegenheid hun (niet-christelijke) godsdienstige rituelen na te komen. Hij nam ernstig vervolgde homoseksuelen in bescherming. Bovenal verzette hij zich tegen het absolute koningschap, en hij was een van de grondleggers van de Engelse parlementaire democratie. Burke bepleitte institutionele verandering waar dat nodig was. Hij zou nu als een progressieve democraat, of als een gematigde sociaaldemocraat oude stijl te boek worden gesteld. Als maatstaf voor een rechtvaardige inkomensverdeling ontwikkelde hij iets dat later als socialisme (aan ieder naar behoefte, van ieder naar vermogen) zou worden betiteld.” (Trouw, 9-4-2004)
Ook al zou men Burke niet als sociaal-democraat in de huidige tijd kunnen transponeren, dan nog zijn wezenlijke verschillen tussen het werk van Burke en de denkbeelden van de Burke Stichting. De Burkianen laten zich zeer negatief uit over de romantiek (die Kinneging terecht als een verlengde van de verlichting begrijpt). Burke was een belangrijk romantisch denker en filosoof – dus wie onder de vlag van Burke wil strijden kan onmogelijk de romantiek afschrijven.
Von der Dunk:
“Het is dan vooral de Romantiek geweest die [het] conservatieve denken sterk bevorderd en verbreid heeft, ja, die er als een soort Siameese tweeling mee vergroeid schijnt, ofschoon de Romantiek stellig niet identiek met Conservatisme was.” ( Conservatisme, p 84) \
Burke was ook, in tegenstelling tot de Burkianen, een meesterlijke schrijver, die satirische en ironische schriften ( typisch romantisch, trouwens) op zij naam heeft staan.
Burke was vooral een anti-revolutionair, en inspireerde dus Nederlandse anti-revolutionairen als Groen van Pingsterer[74] ( die de Burke Stichting inderdaad ook probeert te annexeren[75]- ongehinderd door hun revolutionaire aspirraties) . Het Nederlandse conservatisme ( bijvoorbeeld van Gerrit Jan Mulder) was daarentegen niet sterk geïnspireerd door Burke en diens aandringen op menselijke bescheidenheid (zie Ronald van Raak, In de naam van het volmaakte, p. 38 ff.) . Peter de Bruijn: “Mulder geloofde […] in het streven naar morele volmaaktheid; morele verheffing van het individu zou volgens hem uiteindelijk leiden tot de morele verheffing van de maatschappij. Het klassieke conservatisme gaat daarentegen juist uit van de natuurlijke onvolmaaktheid van de mens. Het optimistische en perfectionistische mensbeeld van de Franse revolutie zag Burke zelfs als levensgevaarlijke hoogmoed.
De vergelijking met de hedendaagse conservatieven rond Kinneging dringt zich op. Ook Kinneging, die geïnspireerd wordt door het theocratische geschrift Bezwaren tegen den geest der eeuw (1823) van de dichter Isaac da Costa ('Zo actueel', zei Kinneging tegen het Reformatorisch Dagblad) legt de nadruk sterk op de noodzaak van een moreel reveil, geleid door het traditionele gezin en de kerk. Net als bij Mulder gaapt er bij Kinneging een kloof tussen strenge morele uitgangspunten en praktische politiek. Zijn morele rechtlijnigheid verhoudt zich slecht tot het relativeringsvermogen en de bescheidenheid over de rol van de politiek van de ware conservatief. “ ( NRC, 30-3-2001).
De vergelijking met de hedendaagse conservatieven rond Kinneging dringt zich op. Ook Kinneging, die geïnspireerd wordt door het theocratische geschrift Bezwaren tegen den geest der eeuw (1823) van de dichter Isaac da Costa ('Zo actueel', zei Kinneging tegen het Reformatorisch Dagblad) legt de nadruk sterk op de noodzaak van een moreel reveil, geleid door het traditionele gezin en de kerk. Net als bij Mulder gaapt er bij Kinneging een kloof tussen strenge morele uitgangspunten en praktische politiek. Zijn morele rechtlijnigheid verhoudt zich slecht tot het relativeringsvermogen en de bescheidenheid over de rol van de politiek van de ware conservatief. “ ( NRC, 30-3-2001).
Cliteur zegt het helemaal goed:
“Het Burkiaans conservatisme is zelfbewust. Het is niet het product van conformisme of geestelijke luiheid, maar een overdachte stellingname tegenover de politieke wereld. De Burkiaanse conservatief is voor geleidelijke veranderingen, voor wat Popper noemde piece meal engineering. “
Maar hij distantieert zich in hetzelfde artikel van juist dit soort Popperiaans piecemeal engineering:: “Het Burkiaans conservatisme is intellectueel respectabel, maar alleen onder bepaalde omstandigheden opportuun. Het is alleen gepast wanneer het schip grofweg op de goede koers ligt, maar als dat niet het geval is betekent Burkiaans conservatisme voortmodderen in de verkeerde richting.” (NRC, 17-12-2002)
Cliteur eist en verwacht dus van Burke Stichting en on-Burkiaans revolutionair conservatisme:
“[ De nieuwe conservatieven] moeten een eigen moraalcodex plaatsen tegenover die van de babyboomers. Hun positie is ook wezenlijk verschillend van die van Burke zelf. Burke waarschuwde voor een revolutie die in zijn eigen land nog niet had plaatsgevonden. De conservatieven van de Burke Stichting stellen een moraalcodex ter discussie van voormalige revolutionairen die in hun revolutie volledig geslaagd zijn. Wie de waarden van de babyboomers wil ontmaskeren heeft niets minder dan een revolutie nodig. Maar het lijkt erop dat die er wel komt.” (NRC, 5-5-2001) “[Deze babyboomers hebben] alles te winnen, ziehier de paradox, bij het procedureel conservatisme van Burke: zachtjesaan, geen revolutionaire wisseling van de macht, geen agressieve toon tegenover de status-quo van het moment".(Trouw, 16-9-2004)
Koen Koch:
“Cliteur wenst de moraal los te koppelen van de godsdienst. […] De scherpe scheiding tussen kerk en staat naar Frans model [zoals Cliteur die wil] heeft in Nederland nooit zo bestaan. Het programma van Cliteur is revolutionair. Hij wil de Nederlandse samenleving hervormen volgens een morele blauwdruk naar eigen ontwerp. Hij is een filosoof van de extreme maakbaarheid. Burke zou dit allemaal met afgrijzen hebben aangezien.” ( Trouw, 9-4-2004)
Sjoerd de Jong: “[..] conservatieven schrijven tegenwoordig geen bedachtzame 'reflecties' meer, zoals hun grote voorbeeld Edmund Burke, maar bulderende 'manifesten'” ( NRC, 4-11-2003)
Burke moest niets hebben van fatsoensrakkers en deugdenapostels zonder hart:
“By hating vices too much, they come to love men too little.”[76]
Burke-directeur Bart Jan Spruyt heeft dan ook, in frappante tegenstelling met de geest van Burke een “conservatieve revolutie” afgekondigd[77]- ongehinderd door de rol die “conservatieve revolutionairen”, o.a. de door Spruyt en andere Burkianen zo hoog gewaardeerde Carl Schmitt, in het Duitsland van de jaren ’30 hebben gespeeld en ongehinderd door het feit dat Hitler de NSDAP als “konservativ-revolutionäre Partei” heeft aangeduid.[78]
De steun die de Burke-leden gaven aan de Irak-oorlog (“Amerika bombardeert het Kwaad weg”) kan moeilijk met Burke in de hand gemotiveerd worden. Eric van de Beek:
“ In 'Amerika Bombardeert het Kwaad weg' (Reflex, 19 april) betuigen de directeur en een bestuurslid van de Edmund Burke-stichting hun steun aan de pogingen van de VS om in Irak een democratie te vestigen. De achttiende-eeuwse Britse staatsman was echter een verklaard tegenstander van de Franse revolutie. Hij had een broertje dood aan lieden die gewapenderhand maatschappijen wilden hervormen.” (de Volkskrant, 26-4-2003)
Bart Jan Spruyt en Michiel Visser van de Burke Stichting verdedigen in het genoemde artikel Amerika’s preventieve oorlogsvoering in de geest van Carl Schmitt. Naar de mening van de twee Burkianen zijn de Amerikaanse neoconservatieven “geenszins onverantwoordelijke idealisten geworden.”[79] ( inmiddels denkt Bart J Spruyt hier anders over, zie hieronder)
Ook in De Grone Amsterdammer heeft Spruyt de Irak-oorlog verdedigd onder de titel Idealisme drijft conservatieven:
“De Burke Stichting heeft zich opgeworpen als verdediger van die [Irak-] oorlog (ondanks dissidente stemmen in haar midden), al was het maar door Arend-Jan Boekestijn als haar woordvoerder in dezen te presenteren.” ( 18-10-2003)
Ook Paul Cliteur had zich in het televisieprogramma Buitenhof uitgesproken voor uitgesproken voor de VS , die volgens hem als enig overgebleven supermacht, gerechtigd is het recht met geweld af te dwingen. (Dr. D.L. Couprie, NRC, 27-3-2003)
“Columnist Cliteur bestond het, ook in Buitenhof, om het optreden van de Amerikanen te rechtvaardigen als de zwaardmacht van het internationale recht “ (Marcel van Dam, de Volkskrant, 2-4-2003)
De jurist Bert Schriever:
“Het door Spruyt omhelsde conservatisme is […] geen pleidooi volgens het concept van Burke, maar een egocentrisch individualisme in de geest van Thomas Hobbes: een strijd van mensen onder elkaar. In essentie is het een Darwinistisch experiment gevoed vanuit het concept van the survival of te fittest: de door Spruyt zo bepleite innerlijke morele orde komt niet tot stand in een systeem van individualisme, flexibiliteit en vlaktax.[….]
Edmund Burke heeft volgens Schriever een belangrijke boodschap voor Spruyt: “De wijsheid die voorgaande generaties hebben vergaard is waarschijnlijk juister dan de ideeën van een afzonderlijke filosoof.” ( de Volkskrant, 1-10-2003) .
Bart Jan Spruyt was een echte revolutionair. Inmiddels –augustus 2006 – heeft hij daar weer spijt van. Nu zegt hij: “[ Ik ] maakte dezelfde stomme denkfout als de neocons in Irak hebben gemaakt. Zij denken dat ze een cultuur kunnen veranderen van binnenuit, terwijl dat alleen van binnenuit kan. We draaiden in onze haast de juiste volgorde om. Cultuur moet de politiek bepalen, niet andersom.” (NRC-26-8-2006)
Spruyt, de revolutionair, geloofde in 2004 niet meer dat het systeem van binnenuit gereformeerd kan worden:
“Het is de taak van de EBS [Edmund Burke Stichting] om klaar te zijn op het moment dat de ultieme provocatie of een crisis (economisch dan wel terroristisch) het systeem doet imploderen en ongekende politieke ruimte schept”.[80]
John Gray: “Ondanks zijn naam heeft het neoconservatisme meer gemeen met het jakobinisme en het leninisme dan met conservatisme zoals dat in Europa wordt begrepen.”[81]
Hans Achterhuis schrijft in De jaren zestig als obstakel en model [82] :”Het is onderhand al een gemeenplaats om het Amerikaans neoconservatisme zoals dat in het buitenlandse beleid van Bush naar voren komt, als idealistische en utopische politiek te karakteriseren. Dat dit ook voor de Nederlandse variant van het neoconservatisme geldt, zal ik kort laten zien.
Om maar met het centrale kenmerk dat iedere lezer ervan moet opvallen, te beginnen: ik heb zelden een stuk gelezen dat zozeer doortrokken is van een maakbaarheidsideologie als het ‘Conservatief Manifest’.[…] Arnold Heumakers hekelt [in zijn recensie, zie boven] in het boek van [de neoconservatieve denker] Cliteur de ‘partijdige omgang met geschiedenis en erfgoed’[…] Met de zeer eenzijdige omgang met het verleden hebben we en tweede overeenkomst [van het neoconservatieve denken met het utopisch denken van] de jaren zestig te pakken.”
Achterhuis citeert uit het Conservatief Manifest: “‘Als internationale verdragen een […] rationeel toelatingsbeleid belemmeren, dan moeten zij worden opgezegd. Dat geldt ook voor ‘Europese verplichtingen’. Een soevereine staat hoeft zich niets gelegen te laten liggen aan regels van internationaal recht die tegen het nationaal belang indruisen.’ “ En hij merkt op: “Met dit soort boude uitspraken […] die het in principe mogelijk willen maken om in tientallen jaren gegroeide Europese en internationale verplichtingen overboord te zetten komen we bij een derde kenmerk dat het neoconservatisme met het utopisch gedachtegoed waar het zich tegen afzet, deelt: de wens een radicale breuk met het louter slecht geachte verleden te voltrekken.”
O.a. Wessel Krul, Marinus Ossewaarde en Willem Witteveen hebben beargumenteerd dat het denken van de Burke Stichting weinig te maken heeft met het gedachtegoed van Edmund Burke zelf.[83] Wessel Krul: “Wanneer de propagandisten van het hedendaagse neoliberalisme zich beroepen op Burke, miskennen zij ongeveer alles waar deze zich voor inzette.”[84]
Willem Witteveen maakt onderscheidt tussen traditioneel en radicaal conservatisme. Traditioneel conservatieven willen het gevestigde bestaande gezag houden; radicale conservatieven willen dat het gezag opnieuw gevestigd moet worden. De Leidse Burkianen en Bart Jan Spruyt zijn zonder meer radicale conservatieven (vgl. ook de in de inleiding aangehaalde revolutie-retoriek in de schriften van Bart Jan Spruyt).
Witteveen: “Radicale conservatieven zien zich altijd in een strijd op leven en dood verwikkeld met krachten die van buiten de ‘eigen’ orde komen, met vijandige volkeren of binnendringers uit vreemde culturen. Radicale conservatieven hebben zich historisch gezien dan ook vak aangetrokken gevoeld tot natie, volk en ras als het eigene en hebben al wat daarvan afwijkt de oorlog verklaard.
Het is duidelijk dat het traditionele en het radicale conservatisme niet zomaar verwanten van elkaar zijn, het zijn botsende ideologieën. Tegenover het conservatisme van Burke c.s. staat een Jacobijns conservatisme: een conservatisme dat over lijken gaat om de samenleving vrij en democratisch te maken. […]
Zo komen de contouren in zicht van wat ik een maakbaarheidsconservatisme wil noemen: een radicale, ideologisch gemotiveerde beweging die uit nostalgisch verlangen naar een oude wereld die mooier en beter was dan de tegenwoordige, bereid is mens en maatschappij met alle beschikbare middelen naar dit oude beeld te modelleren. Het maakbaarheidsconservatisme is pessimistisch waar het de mogelijkheden van mensen en instituties betreft om zich op eigen kracht via democratische processen te hervormen en optimistisch waar het gaat om de mogelijkheid om vanuit een centraal punt een planmatig doordachte verandering met inzet van rationaliteit en machtsmiddelen op te leggen.” (p. 50)
Witteveen geeft ook aan dat de radicaal conservatieven meer in de traditie van De Maistre , en niet in de traditie van Burke moeten worden gesteld: “Tegenover [het] traditionele conservatisme staat al in de 19de eeuw een radicaal conservatisme (De Maistre) dat in de maatschappelijke instellingen zo'n groot bederf aanwezig ziet dat het niet mogelijk is ze te conserveren; ze moeten op radicale wijze veranderd worden om weer aan het oude ideaal te voldoen. Radicaal conservatisme is een revolutie tegen de bestaande instellingen, maar uit naam van het gezag - daarin zit het verschil met progressieve ideologieën. In het vuur van die strijd verdwijnt de traditionele conservatieve scepsis over de menselijke kennis en de terughoudendheid inzake maatschappelijke hervormingen. De radicale conservatief probeert de macht te veroveren om zijn wil door te zetten. [… ]
De beste remedie tegen het radicale veranderingsstreven van de Burke Stichting is lezen wat Burke werkelijk schreef. Hij heeft een wijze les in petto voor de revolutionairen: "Door hun positie, omstandigheden en gewoonten plotseling te veranderen, kunnen massa's mensen in ellende worden gedompeld." Precies wat het gevolg zou zijn van het overnemen van de politieke agenda van de Burke Stichting.” (NRC, 29-1-2005)
Bart Jan Spruyt reageert in een artikel op Witteveen. Hij geeft Witteveen gelijk, al benoemt hij diens Burke-interpretatie als “stationair”: “ Waar Witteveen zich in feite tegen keert, is de dreiging van een maatschappelijke omslag die de generatie van mei '68, en hun latere geestverwanten, van het pluche dreigt te stoten. Daarom wordt hij ineens zo stationair, zo conservatief in de status-quo-variant.[…]
Spruyt weet bij Burke toch ook citaten te vinden, die een “conservatieve revolutie” rechtvaardigen:
“En tot slot, ik laat mij Burke natuurlijk niet door stationaire conservatieven afnemen. Toen Burke begreep dat zijn Reflections on the Revolution in France (1790) het tij niet zouden keren, en hij vreesde dat de revolutie zich over geheel Europa zou verbreiden, schreef hij in zijn laatste levensjaren vierLetters on a Regicide Toch is het zo: mensne klagen altijd.
Naturlijk moetne praktische oplossingne worden gevonden voor immigratie. Daar wordt hard aan gewerkt.
Kinneging heeft inderdaad te maken met het grootwordne van Wilders. Hij is voorzitter van de Edmund Burke Stichting die via Bart Jan Spruyt ( nu vice-vorzitter, vroeger voorzitter) het partijprogramma van Wilders heeft geschreven en kader leden heeft getraind.. Het is in dit boek dat we die beroemde woorden vinden over de conservatieve 'war with a system'. ‘It is with an armed doctrine that we are at war.’ Mag ik ook dit boek warm aanbevelen in de belangstelling van de eclectische sociaal-democratische geest?” ( NRC, 8-2-2005)
Spruyt meent dus zijn eigen revolutie te kunnen rechtvaardigen omdat hij “with an armed system at war”is. In februari 2005, is worden Spruyts denkbeelden aantoonbaar paranoïde.
Marinus Ossewaarde argumenteert dat de Burke Stichting de zogenoemde Great Books Tradition ( de intellectuele traditie waarop zich de Burke Stichting beroept) misbruikt.[85] Hij duidt de Burkiaanse interpretatie als “bourgeois”, waarmee hij wil aangeven, dat de Stichting de intellectuele traditie gebruiktvoor bepaalde economische belangen.( p. 6) [Ossewaarde gaat er helaas niet op in, dat de Burkianen deze bourgeoise doelstelling vaak achter een morele façade trachten te verbergen].
Over het thema multiculturaliteit schrijft Ossewaarde: “Zo beschouwt de Stichting de problemen van de multiculturele samenleving als zijnde private problemen, te vergelijken met een handelsconflict of met het criminaliteitsprobleem. [..] Ter illustratie: de Burke Stichting beweert ‘niet westerse allochtonen zijn nog altijd veel lager opgeleid dan Nederlanders. Zij hebben bovendien veel lagere slagingspercentages opschool, zijn veel vaker werkloos of genieten andere sociale uitkeringen’( p.16 [De Crisis in Nederland])”
Ossewaarde commentarieert: “Deze geselecteerde groep immigranten kost de bourgeois te veel geld en moet daarom worden gedisciplineerd, in de eerste plaats door een ‘strenge immigratiepolitiek’(p.17 De Crisis..) . ‘Nuttig' daarentegen noemt de Stichting ‘hoogopgeleide mensen die gemakkelijk een baan kunnen vinden en in die baan een positieve bijdrage aan de Nederlandse economie en samenleving zullen leveren (p.17 De Crisis..)’.” Ossewaarde verder: “Een dergelijk utilistische analyse van de zogenaamde problemen van ‘de multiculturele samenleving’ kan niet in verband worden gebracht met de intellectuele traditie die de Stichting meent uit te dragen. Geen enkele denker die zij roemt maakt zich schuldig aan een dergelijk anti-intellectueel economisme, niet de laatste plaats omdat haar platte berekeningen de collectieve moraal en het politieke handelen ondermijnen.”(p. 11).
Ossewaarde onderzoekt niet het meer recente Goed/Kwaad, antidecadentie-verhaal van Kinneging, Cliteur en Ellian, dat wel degelijk naar een sterke staat roept en daarom op het eerste gezicht dichter bij het klassiek-conservatieve denken lijkt te staan. Toch blijft naar mijn mening de kern van Ossewaardes betoog zeker overeind, omdat het morele masker dat de Burkianen opzetten de utilistische kern van hun intenties maar zeer slecht verbergt. Cliteur beroept zich graag op de utilitarist Bentham, of zelfs op de sociaaldarwinist Herbert Spencer,[86] en Kinneging maakt zelf duidelijk, dat zijn deugd-verhaal toch vooral mikt op “spiritueel kapitaal” , spiritueel kapitaal dat makkelijk, zoals hij zegt, omgezet kan woorden in echt kapitaal.[87]
Het denken van de Burkianen is inderdaad, zoals Ossewaarde voor het programma van de Burke Stichting stelt, doortrokken van een utilitaristische visie. Dit is geen tegenstelling tot de “revolutionair conservatieve” houding – wel een tegenstelling tot een klassiek conservatieve houding. Ger Groot stelt dat het politieke utilitarisme, dat het grootste geluk voor het grootste aantal mensen verheffen wil tot het criterium van de politieke vooruitgang, direct aansluit bij de verlichte rede. Moreel gezien staat de utilitarist, net als de marxist-leninist, met lege handen. “Het cynische uitgangspunt dat ter wille van een stralende toekomst individuen en zelfs hele volkeren mogen ( en zelfs moeten) worden opgeofferd, is immers ook een consequentie van [het] eigen principe van de the greatest happiness for the greatest number. “[88]
De Edmund Burke Stichting was in het begin een gemengd gezelschap van zowel traditioneel conservatieven (zoals bijvoorbeeld Heldring) als ook revolutionair conservatieven. Toen Bart Jan Spruyt zijn samenwerking met Wilders had aangekondigd in de herfst 2004, hebben de “klassiek conservatieven” de banden met de Burke Stichting verbroken. Maar niet Kinneging, Ellian of Cliteur.
Hubert Smeets: “De oudste academie van Nederland is een broeinest van putschisten. Zoals professor Andreas Kinneging, sinds april voorzitter van de Edmund Burke Stichting. De conservatieve denktank is onder zijn leiding ver afgedreven van het erfgoed van haar naamgever, de criticus van de Franse Revolutie, en diens volgeling Groen van Prinsterer, de vader van de antirevolutionairen in Nederland.
Antirevolutionair betekende in die tijd niet alleen tegen de revolutie maar bood ook een alternatief in plaats van de revolutie. De Burke Stichting daarentegen is zo revolutionair als de pest. «Er dient dreiging van ons uit te gaan. We moeten als een mysterie en imminent gevaar boven de politieke markt hangen. Dat kunnen we doen door van tijd tot tijd afgewogen betuigingen van inhoudelijke steun te geven aan politici die zich opstellen als oppositionele provocateurs en een onderdeel kunnen blijken te zijn van de trigger naar de verhoopte paradigmawisseling.”[89]
Antirevolutionair betekende in die tijd niet alleen tegen de revolutie maar bood ook een alternatief in plaats van de revolutie. De Burke Stichting daarentegen is zo revolutionair als de pest. «Er dient dreiging van ons uit te gaan. We moeten als een mysterie en imminent gevaar boven de politieke markt hangen. Dat kunnen we doen door van tijd tot tijd afgewogen betuigingen van inhoudelijke steun te geven aan politici die zich opstellen als oppositionele provocateurs en een onderdeel kunnen blijken te zijn van de trigger naar de verhoopte paradigmawisseling.”[89]
John Gray, een denker, die volgens Paul Cliteur “vreselijke dingen beweert”[90], heeft in 2004 in Amsterdam de Thomas More Lezing gehouden met de titel Verlichting en terreur. Hij keert zich tegen het neoconservatieve vooruitgangsgeloof:
“Het geloof dat de wetenschap de mensheid de middelen heeft gegeven om de wereld te herscheppen, ging niet ten onder met de totalitaire regimes van de twintigste eeuw. Het leeft voort in het neoliberalisme en het neoconservatisme – politieke bewegingen die het Verlichtingsproject van de transformatie van de samenleving op basis van veronderstelde wetenschappelijke kennis voortzetten.” (p. 27)
“De opkomst van het neoconservatisme laat zien dat de ironie van de geschiedenis zich ook voordoet in de intellectuele geschiedenis van de twintigste eeuw- het door ‘rechts’ overnemen van een revolutionaire ideologie. […] Ondanks zijn naam heeft het neoconservatisme meer gemeen met het jakobinisme en het leninisme dan met conservatisme zoals dat in Europa wordt begrepen. Gelet op hun afkeer met alles wat met Europa te maken heeft, is het pure ironie dat de Amerikaanse neoconservatieven propaganda maken voor een rechts variant van een afgeschreven radicale Europese ideologie –Trotzki’s theorie van de permanente revolutie. Momenteel wordt dit Europese exportartikel opnieuw in Europa geïmporteerd door gedesillusioneerde Europese intellectuelen die op zoek zijn naar een nieuw seculier geloof.” (p. 30)
Pieter van Os en Hubert Smeets hebben deze gedachtegang concreet uitgewerkt m.b.t. de Burke Stichting:
“Toon en woordgebruik van de interne notitie van Bart Jan Spruyt van de Edmund Burke Stichting doen denken aan die van Lenin
[volgens Spruyt dient er bij de Burke Stichting onder meer het volgende te gebeuren. Punt 1. De beïnvloeding van de publieke opinie «moet onverdroten worden voortgezet». Punt 2. «Building an army. De EBS moet meer dan voorheen in mensen investeren.» Kortom, extra mankracht en een «verplichtend» studieprogramma. En het laatste punt: «Er dient dreiging van ons uit te gaan. We moeten voor de MPP als een mysterie en imminent gevaar boven de politieke markt hangen. Dat kunnen we doen door van tijd tot tijd afgewogen betuigingen van inhoudelijke steun te geven aan politici die zich opstellen als oppositionele provocateurs en een onderdeel kunnen blijken te zijn van de trigger naar de verhoopte paradigmawisseling ].
[…] Bijvoorbeeld aan diens [Lenins toon en woordgebruik] uit 1902 daterende Wat te doen, een standaard werk omdat het de basis zou worden voor de communistische partij die in 1917 de macht in Rusland veroverde. Volgens Lenin verkeerde de arbeidersbeweging begin twintigste eeuw in een fase die wordt gekenmerkt door «zwalkend legalisme». In Wat te doen kondigde hij de «liquidatie» van die fase aan. Enkele passages.
”Het proletariaat staat nog onmetelijk zwaardere beproevingen te wachten. (…) De elementaire opleving van de massa’s in Rusland geschiedde (en gaat verder) met zo’n snelheid, dat de jonge sociaal-democraten voor het vervullen van deze geweldige opgaven onvoorbereid zijn. (…) Om de arbeiders politieke kennis bij te brengen, moeten de sociaal-democraten afdelingen van hun leger naar alle kanten uitzenden. (…) Wanneer wij beginnen een stevige organisatie van revolutionairen op de been te brengen, dan zullen wij het weerstandvermogen van de beweging in haar geheel kunnen verzekeren. (…) Onze hoofdzonde in organisatorisch opzicht is: slap en weifelend in theoretische vraagstukken, met een enge horizon, meer gelijkend op een vakbondssecretaris dan op een volkstribuun, niet in staat tot het opstellen van een breed en stoutmoedig plan, dat ook de tegenstanders achting inboezemt. (…) Het is ons plan om een ‹geregeld beleg voor de vijandelijke vesting› te slaan, anders gezegd, om alle inspanning te richten op het bijeenroepen, organiseren en mobiliseren van een geregeld leger. (…) Daarom moet de hoofdzaak van de werkzaamheid van onze partijorganisatie bestaan uit arbeid die, zowel in een periode van sterke revolutionaire uitbarsting als in een periode van volledige stilstand, mogelijk en noodzakelijk is. (…) Juist dan ontwikkelen we de geschiktheid om de algemene politieke toestand op zijn juiste waarde te schatten en bijgevolg ook de geschiktheid om het voor de opstand passende ogenblik te kiezen. (…) Wij hebben de vaste overtuiging dat de Russische sociaal-democratie versterkt en volwassen uit de crisis te voorschijn zal komen en dat de achterhoede der opportunisten door de ware voorhoede van de meest revolutionaire klasse zal worden ‹afgelost›.”[91]
”Het proletariaat staat nog onmetelijk zwaardere beproevingen te wachten. (…) De elementaire opleving van de massa’s in Rusland geschiedde (en gaat verder) met zo’n snelheid, dat de jonge sociaal-democraten voor het vervullen van deze geweldige opgaven onvoorbereid zijn. (…) Om de arbeiders politieke kennis bij te brengen, moeten de sociaal-democraten afdelingen van hun leger naar alle kanten uitzenden. (…) Wanneer wij beginnen een stevige organisatie van revolutionairen op de been te brengen, dan zullen wij het weerstandvermogen van de beweging in haar geheel kunnen verzekeren. (…) Onze hoofdzonde in organisatorisch opzicht is: slap en weifelend in theoretische vraagstukken, met een enge horizon, meer gelijkend op een vakbondssecretaris dan op een volkstribuun, niet in staat tot het opstellen van een breed en stoutmoedig plan, dat ook de tegenstanders achting inboezemt. (…) Het is ons plan om een ‹geregeld beleg voor de vijandelijke vesting› te slaan, anders gezegd, om alle inspanning te richten op het bijeenroepen, organiseren en mobiliseren van een geregeld leger. (…) Daarom moet de hoofdzaak van de werkzaamheid van onze partijorganisatie bestaan uit arbeid die, zowel in een periode van sterke revolutionaire uitbarsting als in een periode van volledige stilstand, mogelijk en noodzakelijk is. (…) Juist dan ontwikkelen we de geschiktheid om de algemene politieke toestand op zijn juiste waarde te schatten en bijgevolg ook de geschiktheid om het voor de opstand passende ogenblik te kiezen. (…) Wij hebben de vaste overtuiging dat de Russische sociaal-democratie versterkt en volwassen uit de crisis te voorschijn zal komen en dat de achterhoede der opportunisten door de ware voorhoede van de meest revolutionaire klasse zal worden ‹afgelost›.”[91]
Bart Tromp: “Burke’s boodschap luidt dat maatschappelijke veranderingen alleen geleidelijk, niet door politiek ingrijpen, tot stand kunnen komen, een standpunt dat in de kern door Karl Marx werd gedeeld. Beiden waren met deze slotsom overigens niet echt tevreden; een van mijn boeken (Het falen der nieuwlichters, 1981) gaf ik ietwat pesterig een citaat van Burke als opdracht mee: 'Voor de bestendiging van het kwaad volstaat het dat mensen van goede wil niets doen.' “.[92]
Het is logisch dat de leden/ sympathisanten van de Burke Stichting in hun filosofie steeds sterker afwijken van het gedachtegoed van Edmund Burke, naarmate zij revolutionairder worden..
Het gezin, de kerk, de school, dit zijn instituties die naar de mening van de ouderwets conservatieven bescherming verdienen. Oud-Burkiaan Joshua Livestro: “Conservatieven hechten […] aan instellingen waarin deze waarden hun bevestiging en bestemming vinden: het 'getrouwde gezin', het prive-eigendom, het werk, het buurtleven, de kerkgemeenschap of het verenigingsleven, de school en de universiteit. Kortom, de kerninstellingen die door Edmund Burke ooit society's little platoons, de kleine pelotonnetjes van de samenleving werden genoemd.”[93]
Het inmiddels revolutionaire Burkiaanse conservatisme daarentegen hecht geen waarde meer aan de vrijheidsrechten die deze instituties bescherming bieden, zoals de vrijheid van onderwijs, van vereniging of van godsdienst ( als er vanuit Burkiaanse zijde nog voor vrijheid gevochten wordt, is dit uitsluitend de vrijheid van de “joods-christelijke” traditie, niet meer de vrijheid voor iedereen). Marcel ten Hooven: “Het maakbaarheidideaal en het ongeduld van de revolutionaire geest zijn tegenwoordig zichtbaar in de ambitie om, als het even kan, de problemen met de integratie van moslims en andere allochtonen in één generatie op te lossen in een shortcut to enlightenment […] “[94]
Een centrale waarde in het klassieke conservatisme à la Burke is de prudentia. De Burkiaanse ongeduld met maatschappelijke vraagstukken is geen teken vaan houding van prudentia.
Ten Hoven: “Het ongeduld uit zich in het streven naar een herziening van enkele grondslagen van het Nederlandse bestel, om zo gelovigen te beperken in hun ruimte om het leven in te richten naar eigen zedelijke overtuigingen.”[95]
Het conservatisme van de Burke Stichting behelst geen prudente en relativerende houding ten opzichte van heilsverwachtingen, zoals bijvoorbeeld uitgedragen door Fortuyn.[96] De zelfverklaarde Mozes/Messias Fortuyn is juist een positief voorbeeld voor de Burkianen.
Shapiro: “For Burke, enterprises of human perfectibility are bound to fail, probably disastrously. Embracing the doctrine of the fall meant recognizing and accepting the world's imperfections. It also meant realizing that although inherited institutions contain much that is evil, there is no reason to think that abolishing them would lead to less evil institutions. Hostile to architectonic thinking in all its forms, Burke believed that conserving an imperfect inherited world from the worse imperfections that human beings are capable of contriving is the business of political leadership; hence his emphasis on preserving tradition. He was an antipopulist to the core, contemptuous of the notion that "the constitution of a kingdom be a problem of arithmetic."3 ( p 152)
“The Burkean outlook is often described as reactionary, but this is a mistake. Burke opposed the French Revolution because its leaders aspired to wipe the slate clean and start over. He believed that such projects were bound to fail, and he was utterly dismissive of abstract doctrines of the rights of man to which they looked for legitimation. But he was committed to the importance of protecting inherited rights and liberties from encroachment.”
“Burke was quite willing to endorse political action, even revolutionary political action, to preserve these inherited rights and liberties when he judged them to be threatened, as he agreed they had been in 1688. He endorsed the American Revolution and supported Catholic emancipation and other political reform in Ireland, where he believed that the Protestant political elite had oppressed the Catholic majority and violated their traditional liberties. Nor was he against the idea that politics is rooted in a social contract, but he famously described it as a "partnership not only between those who are living, but between those who are living, those who are dead, and those who are to be born." (153)
“He [Burke] would have viewed Stalinist totalitarianism as the predictable consummation of Marxist revolution, not a perversion of it as many neo-Marxists since Leon Trotsky (1879-194°) have claimed.But it would not have been their propensity for revolution that would trouble Burke so much as their belief in their capacity to demolish inherited social and political arrangements [!] and fashion superior replacements.” (154)
2.2. De Burkiaanse veiligheidsutopie
“Any society that would give up a little liberty to gain a little security will deserve neither and loose both.” Benjamin Franklin
Veiligheid is zonder meer het belangrijkste doel van de Burkianen. In de naam van de veiligheid moet alles wijken, desnoods ook grondrechten en democratie.
Anet Bleich over Cliteurs uitlatingen in Hutspot Holland: “In zijn alarmistische benadering van islam en terreurdreiging vindt hij [Cliteur] het legitiem als de overheid desnoods over grondrechten heen stapt. 'Ik zei al: de staat is primair, de rechtsstaat secundair (. . .) het recht op leven is het meest basale recht. Alleen dát kan ik niet opgeven. (. . .) Dus grondrechten zijn nooit absoluut.' Cliteur formuleert hier een voor Nederlandse verhoudingen nog vrijwel uniek standpunt, dat elders dient ter legitimatie van bijvoorbeeld de verhoortechnieken in Guantanamo Bay.”[97]
Een Nederlandse Guantanamo Bay wordt door de jurist Afshin Ellian in overweging genomen, die om “een soort administratieve ophokplicht voor de jihadisten, buiten het strafrecht om”, vraagt.[98]Hetzelfde verwoordde de door oud-Burke-directeur Spruyt gecoachte politicus Geert Wilders in een BBC- interview van 21 maart 2006, waar hij het heeft over “administrative detention”.[99]
De Amerikaanse jurist John Yoo, verbonden aan het American Enterprise Institute AEI, de grote broer van de Burke Stichting, heeft in de VS de juridische grondslagen gelegd voor het plan dat van terrorisme verdachten zonder vorm van proces kunnen vastgehouden worden. De AEI en de Burke Stichting werken samen, hebben bijvoorbeeld een gezamenlijke conferentie over de islam georganiseerd.[100] John Gray, volgens Paul Cliteur een “demagoog “, die “vreselijke dingen beweert” schrijft: “What is evident is that from the start of the war on terror the Bush administration has flouted or circumvented international law on treatment of detainees. In unilaterally declared members of terrorist organizations to be legal combatants who are not entitled to the protection of the Geneva Convention.”[101]
Henk Hofland over een “Guantanomo op Pampus”: “[.] Iets heel anders is het een vorm van oorlogsrecht te bedenken waarin we, zoals in Amerika, enemy combattants onderscheiden die om geheime redenen worden gearresteerd en dan zo lang kunnen worden vastgehouden als de staat dat om opnieuw geheime reden nuttig vindt. Een Guantanamo op Pampus. Zo ver is het nog lang niet, gelukkig, omdat met dergelijke staatswillekeur het tegendeel van het beoogde wordt bereikt: rechtsonzekerheid voor de burger, en propaganda voor het extremisme.”[102]
George W. Bush, die militaire macht gebruikt om een wereld naar het evenbeeld van Amerika te scheppen, is bij de agressieve polemist Ellian gevrijwaard van kritiek. Anil Ramdas over Ellians onkritische houding tegenover de VS: "’ Met het evenbeeld [van Amerika, M.T.] wordt een democratische rechtsorde bedoeld waarin respect voor mensenrechten buiten kijf staat’, schreef Afshin Ellian op 19 maart van dit jaar [2005] , toen alles over Abu Ghraib al bekend was.”[103]
Over “de verwerpelijke kanten” van Bushs bewind “zoals het terugdringen van burgerlijke vrijheden in Amerika, de gemanipuleerde oorlog tegen Irak, de schandalen rond Guantanamo Bay en Abu Ghraib” (Sjoerd de Jong)[104] horen we niets van de Burkianen. Daarentegen horen we, dat we de “heilige”rechtsstaat niet al te hoog moeten achten:
Ellian: “[…] De gedachte dat we een grote terroristische aanslag voor lief moeten nemen om onze heilige rechtsstaat te beschermen, gaat mij dan ook veel te ver. Dan behandel je het recht als een religie, in plaats van iets dat altijd moet worden aangepast aan plaats en tijd. Als er elke week drie aanslagen zijn in Nederland, dan kun je niet anders dan noodwetgeving afkondigen.'
'Je moet bij dreigende rampen niet dogmatisch vasthouden aan een rechtsprincipe. Als de orkaan Katrina over Nederland raast, dan zetten we, om totale chaos te voorkomen, tijdelijk een aantal principes opzij, zoals het recht op vereniging [??? onvrijwillige komiek ? M.T. ] . Alle principes in het recht zijn onderhevig aan een belangenafweging. De bescherming van mensenlevens staat voorop, maar de vraag is hoe je die mensenlevens het beste kunt beschermen.' “[105] Degene die niet meent dat vanwege een orkaan de het recht op vereniging hoeft te worden opgegeven en de rechtsstaat verdedigt wordt dus door Ellian neergezet als een religieus fanaticus; de demonstranten die toen tegen de Irak-oorlog protesteerden werden door hem als amorele egoïsten neergezet, omdat ze de “rechtvaardige”oorlog van een “hoffelijke en beschaafde” president wilden bekritiseren.[106]
Kinneging verdedigt zowel de gebeurtenissen in Abu Ghraib als ook martelpraktijken. Hij begint met een obligate vaststelling: “Natuurlijk moet je [over Abu Ghraib] zeggen dat het schandalig is wat daar gebeurd is. Iedereen moet zich houden aan het internationale recht en daarin staat dat je gevangenen behoorlijk dient te behandelen.” Maar Kinneging denkt daar eigenlijk toch anders over: “Maar dan. Het is makkelijk praten als je niet in een oorlogssituatie zit, een emotionele hogedrukpan, waarin je iedere dag kunt worden opgeblazen. Het is niet verbazingwekkend dat mensen hun zelfcontrole verliezen. De verleiding om tot hardhandige middelen over te gaan wordt dan groot. Dan ontstaan problemen als: mag je iemands voeten niet stukslaan als dat de dood van je kameraden kan voorkomen? […]
Dit is dilemma het dilemma van de schone handen. Zo zeggen nu degenen die zich kwaad maken: je mag niet martelen. Maar geldt dat ook als je een Al-Qaedaterrorist te pakken hebt en je vermoedt dat hij ergens in Parijs een atoombom heeft liggen?”[107] Kinnegings logica is niet: omdat dit soort gevangenissen tot mishandelingen leidt, moeten we deze gevangenissen niet hebben en deze oorlogen niet voeren. Nee, hij probeert tortuur te rechtvaardigen uit het bestaan van dergelijke gevangenissen en oorlogen. Helemaal op de lijn van de Amerikaanse neocons: Ook George W. Bush en Dick Cheney, die net aan de macht waren toen 24 begon, hebben vaak gepleit voor 'flexibiliteit' inzake de informatievergaring van terreurverdachten.
Dit is dilemma het dilemma van de schone handen. Zo zeggen nu degenen die zich kwaad maken: je mag niet martelen. Maar geldt dat ook als je een Al-Qaedaterrorist te pakken hebt en je vermoedt dat hij ergens in Parijs een atoombom heeft liggen?”[107] Kinnegings logica is niet: omdat dit soort gevangenissen tot mishandelingen leidt, moeten we deze gevangenissen niet hebben en deze oorlogen niet voeren. Nee, hij probeert tortuur te rechtvaardigen uit het bestaan van dergelijke gevangenissen en oorlogen. Helemaal op de lijn van de Amerikaanse neocons: Ook George W. Bush en Dick Cheney, die net aan de macht waren toen 24 begon, hebben vaak gepleit voor 'flexibiliteit' inzake de informatievergaring van terreurverdachten.
Oud-Burke-dircteur Livestro bagatelliseerde in Vrij Nederland de ‘paar obscene incidenten in Abu Ghraib’, de gevangenis waar Irakezen zijn gemarteld. Volgens hem doen deze taferelen slechts denken aan een uit de hand gelopen studentenfeestje. Omdat zij niet te vergelijken zijn met de systematische massamoord onder Saddam, stellen de martelingen niets voor, betoogt Livestro. ( Elsbeth Etty, NRC 25-5-2004)
De Leidse neoconservatieve professoren weten de studenten te bekoren met hun autoritaire en populistische argumenten. Diederik van Hoogstraten : “De politicologe Kelly Greenhill bevestigt de indruk dat jongere generaties anders zijn gaan denken over martelen. Nieuw onderzoek onder studenten, schreef zij onlangs, laat zien dat 44 procent marteling steunt in een 'tijdbomscenario', […). Voor 'softe' methoden, zoals 'nepverdrinking', is 62 procent te porren, als dit onschuldige doden zou kunnen voorkomen.” (de Volkskrant, 23-7-2007)
Maar afgezien van de morele kant van het martelen, wordt onder deskundigen niet geloofd in de effectiviteit van martelen of hard ondervragen:
Maar afgezien van de morele kant van het martelen, wordt onder deskundigen niet geloofd in de effectiviteit van martelen of hard ondervragen:
“Hard ondervragen van verdachten of arrestanten lijkt zo voor de hand te liggen. Zeker in een oorlog. Maar respect en inspelen op menselijke praatzucht leveren veel meer op, zeggen kenners.” “Ondervragers moeten inhaken op die natuurlijke praatzucht, schrijven ook dr. Ulf Holmberg en prof. dr. Sven Christianson van de universiteit van Stockholm. Zij bestudeerden ondervragingen in zware gewelds- en zedendelicten. Zakelijke en vriendelijke rechercheurs die de verdachte met respect behandelen, halen inderdaad meer informatie en meer bekentenissen dan dominante verhoorders die verdachten angst inboezemen.” (de Volkskrant, 25-11-2006)
Uitvoerig bespreken de Nijmeegse rechtswetenschappers Sebastiaan Garvelink en Thomas Mertens inFilosofie Magazine 6/2007 het door Kinneging geschetste schone-handen-dilemma , dat in de VS argumentatief veel door de neocon Yoo van het American Enterprise Instituut wordt gebruikt:
“[…] Toch meent ook Bush zich in een situatie te bevinden waarin de geldende normen tegen marteling moeten worden heroverwogen.
De rechtvaardiging daarvoor is te vinden in de dreiging van dat terrorisme en in Bush's doctrine van de 'As van het Kwaad'. In het licht van de apocalyptische strijd tegen het kwaad is een gewelddadige ondervraging te zien als het 'geringere kwaad'. De juridische onderbouwing is afkomstig van het Office of legal Council (OlC), een eliteclubje van topjuristen op het Amerikaanse Ministerie van Justitie. Het OlC legde het begrip 'torture' uit de genoemde Conventie zo beperkt uit, dat alleen de meest extreme vormen van geweld er onder vielen. Zelfs wanneer een 'behandeling' ondanks deze hoge drempel toch als 'marteling' zou moeten worden aangemerkt, zou het gebruik hiervan gerechtvaardigd kunnen worden met een beroep op 'zelfverdediging' en op de constitutionele bevoegdheden van de president als opperbevelhebber van het leger. De Amerikaanse regering heeft zich inmiddels genoodzaakt gezien dit standpunt te matigen. Toch keert het terug in de vorig jaar aangenomen Military Commissions Act, op grond waarvan de president in laatste instantie beslist over de interpretatie van de Geneefse Conventies. Zo bepaalt de president nog steeds wat 'torture' is.
Een fervent voorvechter van deze presidentiële War Powers is John Yoo, voormalig lid van het OlC en destijds als (co-)auteur betrokken bij de martelmemo's. Yoo is inmiddels weer hoogleraar in Berkeley, maar hij beroept zich in interviews en publicaties uitdrukkelijk op de eventualiteit van een tikkende bom. Terrorismebestrijding is voor hem niet alleen een zaak van politie en justitie. De terrorist bevindt zich in een toestand van oorlog met de samenleving, en dan geldt: 'als de wapens spreken, zwijgen de wetten'. En als de wapens spreken, heeft de president het laatste woord.
[…]
Voor een 'tikkende bom scenario' is het niet voldoende dat er sprake is van een zekere kans op terroristische aanslagen, zoals vandaag de dag het geval is. Zelfs een acute dreiging is niet voldoende. Het scenario is pas aanwezig als de kennis van die dreiging zo compleet is, dat we precies weten welke ramp aanstaande is, welke informatie we nodig hebben om deze ramp af te wenden en wie we moeten martelen om die informatie te verkrijgen - én bovendien: dat er geen andere manier is om die ramp te voorkomen. Het veronderstelt met andere woorden een compleet overzicht waarin niet één cruciaal element mag ontbreken. Een dergelijke situatie kun je eigenlijk alleen maar op kunstmatige wijze creëren, bijvoorbeeld als scenarioschrijver van een film of van een televisieserie. […]Zouden de aanslagen van 11 september voorkomen hebben kunnen worden, wanneer de Amerikaanse veiligheidsdiensten op het juiste moment bereid waren geweest iemand te martelen? Misschien. Maar dan had men op de hoogte moeten zijn van wat er op handen was en had men de juiste persoon te pakken moeten hebben. Bij marteling gaat het echter bijna altijd om mensen die min of meer verdacht zijn, die misschien beschikken over kleine stukjes relevante informatie die zich misschien wel - maar misschien ook niet - tot een zinvol geheel laten ordenen, op grond waarvan wellicht een nabij of verder gelegen toekomstig gevaar kan worden afgewend. Marteling vindt dan ook meestal plaats in het kader van zogeheten sleepnetoperaties, waarbij grote hoeveelheden individuen worden opgepakt en ondervraagd, zoals in de Algerijnse oorlog, tijdens de Palestijnse intifada of nu in Irak.
Buiten de studio is marteling nooit een precisie-instrument ter voorkoming van een terroristische aanslag, maar een grof middel dat zonder veel beperkingen en op basis van gebrekkige informatie wordt toegepast. Dat betekent dat het vaak voorkomt dat de verkeerde op de pijnbank zal worden gelegd. Het is al eeuwen bekend dat verklaringen die onder dwang zijn afgelegd, onbetrouwbaar zijn. Recent werd dat in Nederland nog eens bevestigd in de zogenaamde Schiedamse parkmoord. Bovendien brengt 'marteling' kosten met zich mee
voor de samenleving die haar aanvaardt. Er moet informatie verzameld worden, daar zijn gebouwen voor nodig en personeel. Verder vraagt marteling om autorisatie en controle. Uiteindelijk lijkt er maar één alternatief te zijn voor een absoluut verbod op martelen: een absolute staat. “
Ook de Leidse hoogleraar Herman van Gunsteren is buitengewoon kritisch over de Amerikaanse wetgeving ten opzichte van martelen:
“Arthur Lewis' 'Making Torture Legal' ('Legalisatie van martelen') analyseert memoranda van de hand van juristen in het Bush-bestuur over de behandeling van krijgsgevangenen. Zij geven, als waren ze advocaten van een maffiabaas, trucs aan waardoor vervolging vermeden kan worden. 11 September,
zo argumenteert een memorandum van het ministerie van Justitie, heeft het recht van de natie op zelfverdediging geactiveerd. Iemand die bij een ondervraging martelt kan strafbaarheid ontlopen als zijn handelen ertoe dient om verdere aanvallen te voorkomen. Daarnaast ontwikkelen de regeringsjuristen
een doctrine over de bevoegdheid van de president als opperbevelhebber die hem in feite boven de grondwet stelt. 'Restricting the President's plenary power over military operations (including the treatment of prisoners)' zou 'constitutionally dubious' zijn, aldus een memorandum van William J. Haynes
II van het ministerie van Justitie. ('Het beperken van de presidentiële oppermacht over militaire operaties (inclusief de behandeling van gevangenen) zou wel eens strijdig met de grondwet kunnen zijn.') Een later (6 maart 2003) geheim memorandum voor minister van Defensie Rumsfeld, geschreven door een ad-hoccollectief van juristen, voegt daar een handreiking voor prospectieve (de oorlog in Irak zou net beginnen) martelaars aan toe: 'As this authority is inherent in the President, exercise of it by subordinates would be best if it can be shown to have been derived from the President's authority, through Presidential directive or other writing.' ('Aangezien deze bevoegdheid inherent is aan het presidentschap, zou het het beste zijn als aangetoond kan worden dat de uitoefening ervan door ondergeschikten, blijkens een presidentiële aanwijzing of ander schriftelijke stuk, is afgeleid uit de presidentiële bevoegdheid.') De wet die de leider en degenen die namens hem handelen boven de wet stelt, dat is een bekend gevaarlijke vorm van tirannie.”
Martelen en dood van gevangenen zijn het eindresultaat van 'coollegal abstractions' (koele juridische abstracties) aldus Lewis. 'For me,' schrijft de oud-columnist van de New York Times 'the twisting of the law by lawyers is especially troubling. I have spent my life believing that the safety of this difficult, diverse country lies to a significant extent in the good faith of lawyers - in their commitment to respect the rules. But the Bush lawyers have been brazen in their readiness to twist, dissemble, and invent in the cause of power.' “ ( Gevaarlijk veilig, p 111 ff.)
Van Gunsteren verwijst terecht ook naar de nazi jurist Carl Schmitt, die door de Burke Stichting ongenuanceerd wordt aangehaald.
Vanzelfsprekend hebben de Burkianen nog nooit geprotesteerd tegen Guantanamo Bay, noch tegen de nieuwe Amerikaanse wet op de militaire commissies. Deze wet bepaald dat ondervragingsmethoden niet wreed, onmenselijk of vernederend mogen zijn, maar bepaald ook, dat dit alleen maar geldt voor verklaring die op of na 30 december 2005 tot stand zijn gekomen.” Voor de meeste verdachten op Guantanamo is deze wet dus niet van kracht. Bovendien is volgens de wet op de militaire commissies een onwettige vijandige strijder niet gedefinieerd als iemand die de wapens heeft opgenomen, maar ook iemand die “opzettelijk en materieel” vijandigheden tegen de VS steunt. Lars Troost van Amnesty International Nederland: “Wie willens en wetens geld in de verkeerde collectebus gooit, kan dus als een ‘onwettige vijandige strijder’ gekwalificeerd en daarmee van heel veel juridische waarborgen beroofd worden.” (de Volkskrant, 23-10-2006)
Michael Ignatieff heeft in The lesser evil gedetailleerde argumenten gegeven, waarom martelen nooit mag. Degenen die martelpraktijken verdedigen als iets dat in een noodgeval wel mag, zeggen dat het overleven van de democratie desnoods moet worden verdedigd met een schenden van mensenrechten. Volgens Kinneging is het absolute verdedigen van mensenrechten een onrealistisch pleidooi voor ”schone handen”. Voor de moralist Kinneging geldt wat Ignatieff schrijft:
“Those who defend torture would insist that their choice is not in fact nihilistic – defending the ultimate value of human beings- but rather motivated by a value-filled concern to save innocent human life. […]
There is not much doubt that liberal democracy’s very history and identity is tied up in an absolute prohibition of torture. […] Liberal democracy stands against torture because it stands against any unlimited use of public authority against human beings, and torture is the most unlimited, the most unbridled form of power that one person can exercise against another. […] persons detained by a democracy ought not to forgo all due process rights [..] If a democracy wishes to keep actual physical torture out of its interrogation rooms, it has to grant detainees access to counsel and the possibility of judicial review.
What is wrong with torture is that it inflicts irremediable harm both the torturer and the prisoner. It violates basic commitments to human dignity and this is the core value that a war on terror waged by a democratic state, should not sacrifice even under threat of imminent attack. ” (The lesser evil, p.136 ff.)
“Those who defend torture would insist that their choice is not in fact nihilistic – defending the ultimate value of human beings- but rather motivated by a value-filled concern to save innocent human life. […]
There is not much doubt that liberal democracy’s very history and identity is tied up in an absolute prohibition of torture. […] Liberal democracy stands against torture because it stands against any unlimited use of public authority against human beings, and torture is the most unlimited, the most unbridled form of power that one person can exercise against another. […] persons detained by a democracy ought not to forgo all due process rights [..] If a democracy wishes to keep actual physical torture out of its interrogation rooms, it has to grant detainees access to counsel and the possibility of judicial review.
What is wrong with torture is that it inflicts irremediable harm both the torturer and the prisoner. It violates basic commitments to human dignity and this is the core value that a war on terror waged by a democratic state, should not sacrifice even under threat of imminent attack. ” (The lesser evil, p.136 ff.)
De wens om te straffen overweldigt de Burkianen dermate, dat zij in een onvrijwillige groteske vervallen. Zo roepen Paul Cliteur en Afshin Ellian in koor: “Kill, kill, kill them!” om de doodstraf te rechtvaardigen. Zij citeren daarbij George Bernard Shaw, en hebben het niet door dat Shaws essayCapital Punishment een bijtende satire is op de doodstraf, en dat deze essay zeker niet, zoals Cliteur meent, een aansporing is om degenen te doden die zich volgens Cliteur “niet op hun intrinsieke waarde als mens [kunnen] beroepen."[108] Grotesk is ook Cliteurs argumentatie dat zelfs de relativiteitstheorie met dwang en straf geleerd moet worden. [109] Het aanleren van complexe vaardigheden is zeker geen gebied war het straffen het meest op zijn plaats is. Juristencollega Ellian maakt het net zo bont: hij, hoogleraar sociale cohesie, presteert het het Ubuntu-principe van vergiffenis in zijn tegendeell te verkeren om daarmee burgemeester Cohen (die de sociale cohesie in de praktijk verdedigt), de menselijke waardigheid te ontzeggen (meer hierover zie 5.3) .
Geert Wilders, die door oud-Burke-directeur Bart Jan Spruyt gecoached werd, en die ook door de Leidse Burkiaan Jerker Spits wordt bewonderd, heeft op het gebied van het strafrecht ook een mooie groteske geleverd. Toen het hondje van een gehandicapte vrouw werd gewurgd, heeft hij een beloning van tienduizend euro uitgeloofd aan degene die de moordenaar van het gestikte hondje aangeeft. “Kamervraag van Wilders aan de minister-president en de minister van Justitie: ‘Bent u ook met zoveel Nederlanders enorm geschokt en woedend over deze barbaarse daden?’ Vooruit, nog een: ‘Bent u tevens bereid de beloning van tienduizend euro die de Groep Wilders geeft aan diegene die de gouden tip geeft om de daders te achterhalen, te vertienvoudigen?’ […] Geert Wilders aan de minister-president: ‘Zijn de daders al gearresteerd? Vindt u ook niet dat zij eigenlijk eenzelfde behandeling verdienen dan wel op zijn minst langdurig achter de tralies moeten verdwijnen?’ “[110]
Later bleek dat het hondje door de gehandicapte vrouw was gewurgd die aangifte had gedaan. Dus Wilders heeft net iets te snel “oog om oog!” geroepen.
Hans Boutellier schrijft in De veiligheidsutopie (2002) in een reactie op de strenge veiligheidswensen van de Edmund Burke Stichting: “[Het geluid van de Burke Stichting] overschreeuwt de complexiteit van de huidige maatschappij, waarvan criminaliteit het zichtbare topje vormt. De fantasieloze roep om beheersing en controle brengt een staatsmacht in stelling die onherroepelijk zal leiden tot uitsluiting van grote groepen van de bevolking en een drastische uitbouw van een strafrechtelijk systeem dat hier niet op berekend is. Dit is het dilemma waar de staat de komende jaren voor zal komen te staan: de vestiging van recht en orde door repressie, met uitsluiting van velen, of de vormgeving van een sociale politiek, die normatief durft te zijn. Het verleidelijke appèl van de eerste optie kan alleen worden weerstaan door een consequente keuze voor de tweede.” (p. 155).
In Meer dan veilig (2005) schrijft Boutellier: “Een fatsoenlijke samenleving slaagt erin haar burgers te behoeden voor vernedering, armoede, verloedering en onveiligheid. Veiligheid onderhoudt echter per definitie een relatie met andere fundamentele principes van de democratische rechtsstaat: privacy, rechtvaardigheid en vrijheid.” (p.28).
Het probleem met de Burkiaanse autoritaire opvattingen is niet zo zeer, dat Cliteur en Spruyt c.s veiligheid eisen. Het probleem is de eendimensionaliteit van hun denken. Boutellier: “Veiligheid kan geen doel in zichzelf zijn.”(p.28) Volgens hem moet een afweging gezocht worden tussen “risico’s op ontwrichting en risico’s op de de-vitalisering van de samenleving”. (p.30).
Hoogleraar strafrecht Ybo Buruma schrijft over de huidige eendimensionale veiligheidsmanie:
“[…] We schieten door in de aanpak van onveiligheid. We creëren wantrouwen in plaats van vertrouwen.[..]
Het voortduren benadrukken van dat we op ons hoede moeten zijn voor mogelijk gevaar draagt namelijk bij aan een ongezond vijanddenken. Het is onverteerbaar dat allochtone jongeren hogere straffen dan autochtone jongeren krijgen voor dezelfde delicten. Moslims vertellen dat zij steeds vaker met wantrouwen orden bejegend.[…] Als we hier geen Parijse toestanden wille moeten we os vertrouwen herwinnen: het zijn juist hufters die elkaar niet vertrouwen.[…] Ongegronde angsten en onechte boosheid beheersen ons nu.“ [111]
“Een weerbare rechtsstaat is niet hetzelfde als een rechtsstaat waar het idee van klassenjustitie (of kruistocht) zich in de harten en hoofden van de burgers nestelt. Het is een staat waar ook minderheden zich thuis voelen, zich beschermd weten en het gevoel hebben iets te verliezen te hebben als de status quo wordt aangetast.”[112]
Strenger straffen, dat is een van de belangrijkste doelstllingen van rechtsfilosoof Paul Cliteur. Cliteur steunde officieel[113] Anton van Schijndel, die op de lijst van de rechtspopulistische prtij EénNL stond, en die zich profileerde met de roep om strenger te straffen en om jeugdstrafkampen. ( Cliteur beklemtoont dat Van Schijndel “een politicus uit de school van Frits Bolkestein” is –iets dat ook vor Geert Wilders geldt, gesteund door de Burke Stichting, en voorstander van strafkampen).
Cliteur stelde in HP/De Tijd van 26-2-2005, dat Nederland een ‘failed state’ is, die in staat van anarchie verkeert. Gabriël van den Brink hierover tegen Guido Derksen: “Kom zeg, volkomen flauwekul, geen sprake van. Hij kent de geschiedenis niet. Er is heel wat aan te merken op Nederland, maar de Nederlandse staat is een monument van stabiliteit en nauwkeurigheid.”[114] De hysterische diagnose van anarchie, die de Burkianen stellen voor de huidige maatschappij, lijkt minder te baseren op echte gevaren dan op de wens de staat te versterken, en repressieve maatregelen mogelijk te maken, en om de schijn van een overweldigende urgentie te wekken. In een anarchie wordt naar een ‘sterke man’ geroepen. Het is geen toeval dat de Burkianen sterk gehecht zijn aan Pim Fortuyn.
Michael Ignatieff gaat in zijn boek The lesser evil (dat de verdediging van de democratie tegen de terroristische aanval behandelt) zowel direct[115] als ook indirect in op de Burke Stichting. Hij schrijft over de Burke Stichting:
“One further assumption of the terrorists has proven wrong; that democratic peoples lack the will to fight for democracy. It is a commonplace, of both Burkean conservatives and left-wing communitarians, to bemoan the dearth of civic spirit, the ennui and disenchantment, of elites and electorate alike in capitalist democracies. Terrorist emergencies have shown, on the contrary, that democratic elites and publics alike can show a surprising tenacity when attacked.”( p.73)
The lesser evil laat zich van begin tot slot lezen als een weerlegging van het Burke-standpunt zoals het wordt verwoord door Bart Jan Spruyt en de vier Leidse Burkianen. Ignatieffs eerste zin in zijn voorwoord bij de paperbackeditie laat zich bijvoorbeeld uitstekend lezen als een commentaar bij Kinnegings absolute (en zinloze) tegenstelling “Goed en Kwaad”: “Life’s toughest choices are not between good and bad, but between bad and worse.” (Xiii). En op de volgende pagina gaat Ignatieff in op een overlevingsstrategie (zoals bijvoorbeeld bepleit door Cliteur: alles is volgens Cliteur geoorloofd, nu onze staat in totale anarchie verkeerd en ons overleven is bedreigd, zie het interview in Hutspot Holland) Ignatieff wijst een eendimensionale standpunt terug, die het overleven absoluut zet. Hij pleit voor een derde weg: “The reality is, that we have to sacrifice some liberty for some security and some security for some liberty.”(p.XiV).
Ignatieff beklemtoont dat een democratie meer is dan het recht van de meerderheid (p.5 ff.) Bij een democratie hoort ook de bescherming van individuen en minderheden. Nergens kom ik in de publicaties van de Burkianen een pleidooi tegen voor het beschermen van minderheden. Wel beschrijf Kinneging inGeografie van Goed en Kwaad de woede van minoriteitgroepen, als de meerderheid stelselmatig de wil van de minderheid negeert: “Dan zal ze vroeger of later, zeker wanneer het een grote minderheid is, besluiten dat zo’n democratie de hare niet is. Een dan zijn de rapen gaar. Wetsontduiking, opstand tegen het gezag, een afscheiding, burgeroorlog: het zijn allemaal mogelijke consequenties.”[116] Toch helpt dit inzicht Kinneging c.s geenszins om voor de rechten van de groeiende moslimgemeenschap op te komen- in tegendeel. De moslims worden door de Burkianen tot zondebok van deze tijd verklaard. Er is geen aandacht bij de Burkianen voor de politieke dimensie in het verhaal van de Nederlandse jihadisten, dat, zoals Jelle van Buuren terecht schrijft, veel overeenkomstigheden heeft met ouderwets linkse radicalisering:
“De vrouwen van [de terreurverdachte] Samir [A.] staken in feite een helder, politiek verhaal af: van het onrecht in de wereld, de frustratie over het niets-doen, de internationale solidariteit, tot aan de enorme druk van politiek en media om Samir hoe dan ook veroordeeld te krijgen, het zaaien van angst voor electoraal gewin, en de speciale behandeling die terreurverdachten krijgen.”[117]
Als er bij de Burkianen sprake is van een pleidooi voor de democratie dan wordt democratie altijd gedefinieerd door het recht van de meerderheid, en door het recht van de sterke staat om besluiten desnoods met geweld af te dwingen. Maar “vrijheidsrechten van [minderheden]- gemeenschappen beschermen de democratie, niet alleen de gemeenschap zelf.” (Ten Hooven)[118]
Daarmee tonen zich Cliteur c.s. als neoconservatieven. Klassiek conservatieven juichen volgen s Von der Dunk een sterke staat alleen maar toe als deze een rem lijkt op grootscheepse veranderingen; waar de staat die veranderingen in de hand lijkt te werken, wordt hij bij kssiek-conservatieven bestreden.( p 96)
Cliteur c.s. zijn bereid, voor de verdediging van de “superieure” westerse beschaving de democratie over boord te gooien. Marcel ten Hooven: “De liberalen achten […] repressie gerechtvaardigd omdat zij de ‘morele waarheid’ aan hun kant menen te hebben.”[119] Het recht tot repressie leiden de Burkianen af van de vermeende “superioriteit van onze beschaving”. Ignatieff aan de andere kant vecht voor de identiteit van de democratie en rechtsstaat, terwijl hij – anders dan Cliteur- juist terughoudend is met het claimen van een of andere westerse “superioriteit”: “[We are not entitled to claim the success of liberal democracy] as a vindication of our superiority. The fact that we have succeeded in becoming both rich and free may be too much the result of a particular history and contingent good fortune for us to believe our life is a model for other peoples in other cultures. But the fact that our values may not have universal application does not make them less compulsory for us.”(p. 169).
Ignatieff blijft erop hameren dat democratieën zich moeten verdedigen zonder de kern van hun identiteit op te geven. Oorspronkelijk probeerde Cliteur de “superioriteit” van onze beschaving in de democratie en de mensenrechten te zien. Merkwaardig is het dan toch, hoe snel hij bereid is op te geven wat hij juist als het meest superieure in onze beschaving beschouwt ( zie boven zijn uitlatingen in Hutspot Holland).Ignatieff:
“As the threat of terrorism targets our political identity as free peoples, our essential resource has to be that identity itself. We cannot fight and prevail against an enemy unless we know who we are and what we wish to defend at all costs. If the automatic response to mass casualty terrorism is to strengthen secret government, it is the wrong response. The right one is to strengthen open government. Democratic people will not lend assistance to authorities unless they believe in the system they are defending. . No strategy against terror is sustainable with public assistance and cooperation […] democratic systems do not have to be less decisive than authoritarian ones, and democratic institutions have the advantage of marshaling the wisdom, experience, and talent of the citizens as a whole rather than relying on the shallow pool of a closed elite (p.154).
Paul Cliteur offert graag grondrechten op voor de veiligheid. Ignatieff beklemtoont dat het gevecht tegen het terrorisme in de naam van de het recht gebeurt, en NIET hoofdzakelijk de naam van de veiligheid (p. 168).
Net zo weinig als het recht verdedigen Cliteur c.s. de rechtvaardigheid. Ignatieff:
“The challenge of an ethical life in liberal democracy is to live up, as individuals, to the engagements expressed in our constitutions and to seek to ensure that these engagements are kept in respect of the least advantaged of our fellow citizens.” (p. 169)
Cliteur gelooft in straf en dwang. Ignatieff:
“ It is a condition of our freedom that we cannot compel anyone to believe in the premises of a liberal democracy. Either these premises freely convince others or they are useless. They cannot be imposed, and we violate everything we stand for if we coerce those who do not believe what we do. In any event, we cannot pre-emptively detain all the discontent in our midst.
So we are stuck, as we should be, with persuasion”(p. 169).
Burgerlijke ongehoorzaam wordt van de Burkianen nergens als een mogelijk gerechtvaardigde reactie op maatschappelijke onrechtvaardigheid gezien. Over de rellen in de Franse voorsteden zegt Kinneging:
“Het is niet alleen leuk om relletjes te schoppen, maar jammer ook effectief. Door rotzooi te schoppen kun je, zo blijkt maar weer, heel veel gedaan krijgen. Het directe gevolg van de rellen is dat 5000 extra banen in het onderwijs zijn beloofd.”[120] Het legitieme aandeel in de protesten van de Franse jongeren wordt door Kinneging dus ontkent. Pieter Pekelharing antwoordt in hetzelfde artikel op Kinneging: “Rotzooi schoppen is niet altijd effectief. Het is alleen echt effectief als het protest door grote delen van de bevolking ook legitiem wordt gevonden.”
De Burkianen verdedigen het staatsgezag - in ieder geval zolang het staatsgezag “rechts” en eenzijdig veiligheids-georiënteerd is.
De liberale traditie van Locke en van Jefferson wordt door de Burkianen niet gewaardeerd (dus als Cliteur en Ellian het hebben over “de” verlichting, dan spreken zij in ieder geval niet over de verlichtingstraditie die verbonden is met het denken van Locke. John Locke is trouwens ook een vrijzinnige denker geweest die verbonden was met de Arminianen /Remonstranten- en Cliteur verafschuwt vrijzinnigheid, zie boven). Ignatieff karakterisert deze liberale traditie in de geest van Locke:
”One of the strengths of the liberal tradition is its disabused realism, its believe that abuse of power is inevitable and no constitution can stop it. That is, why in Locke and Jefferson, for example, there remains an articulated right of revolution. Liberal theory places the final defense of constitutional liberty in ordinary citizens, in their willingness, when provoked by greater evil, to rise up and change their government, by peaceful means if possible, by force as a last resort. Civil disobedience has an honoured place in the traditions of liberal democracy, precisely because it is the defense of last resort when the constitutional identity of democracy is at risk.” (p.52)
In Hutspot Holland heeft Cliteur zijn autoritaire standpunt duidelijker verwoordt dan eerder :
“Ik zei al: de staat is primair, de rechtsstaat secundair. [...] Men heeft mij weleens gevraagd welk grondrecht ik niet zou willen opgeven bij een grote terroristische dreiging. Ik zei toen: ‘Geen’.[ ...] Het is nooit prettig dat grondrechten moeten worden beperkt. Maar het is nodig.[...] Twee jaar voorlopige hechtenis voor terreurverdachten is geoorloofd.”[121]
Michael Ignatieff meent daarentegen :
“ You can’t have a democracy without rights”.[…][.. ] a war on terror can still do serious harm to democracy. [...] even in emergency, even if some liberties must be suspended, a constitutional state must remain answerable the higher law, a set of standards that protect foundational commitments to the dignity of every person.
The question is: which higher law? [...] In Europe, the higher law is [...] explicitly set out in the terms of the European Human Rights Convention. [...] if a government must suspend civil liberties, it must justify its action to a court , and, moreover, one outside its own national boundaries. [...] The second restriction that the European Convention imposes is that states are not allowed to derogate from a few “absolute” rights, like the right to be free from torture, extrajudicial killing, slavery, forced labour, and punishment without due process of law. “[122]
De Leidse Cleveringa-hoogleraar 2000/2001 Nasr Abu Zayd over de humane normen en waarden, die Cliteur overboord gooit:
“[...] the gains made as a result of the Enlightenment are threatened – all under the guise of security, protection against real or imagined dangers. The values we cherish (human rights, freedom, democracy) established since the seventeenth century are melting away [....] I see Europe and the United States taking a step backward entrenching themselves in a fundamentalist mind-set.“[123]
Een versterking van de staat is voor Cliteur de antwoord op haast alle maatschappelijke gebeurtenissen. Merkwaardig is Cliteurs aanbeveling hoe men om moet gaan met de cartoon-rel. Hij pleit ervoor “het geweldsmonopolie [van de staat] te herstellen”. [124] Dit is een merkwaardige uitspraak, aangezien de islamitische machthebbers in het Midden-Oosten met hoge waarschijnlijkheid de gewelddadigheden juist hebben aangemoedigd. Maar misschien heeft Cliteur het over Nederland, omdat hij in dit interview één lijn trekt tussen de moord op Van Gogh en de cartoon-rellen. In dat geval insinueert hij dat er ook in Nederland gewelddadige demonstraties zouden hebben plaats gevonden- wat niet het geval is.
Hij verwijt anderen, bijvoorbeeld John Gray, “demagogie”.[125] Maar hijzelf probeert met demagogische en populistische middelen een gevoel van urgentie te creëren om de liberale staat te transformeren in een autoritaire.
Amnesty International hekelt in het Jaarboek 2006 de behandeling van asielzoekers en migranten in Nederland. Ook de aangescherpte antiterrorismewetgeving in Nederland, waaronder het strafbaar stellen van "apologie van terrorisme", baart Amnesty zorgen. [126] De ontwikkelingen in Nederland, die Amnesty aan de kaak stelt, liggen in het verlengde van de populistische eisen die de Burkianen in hun publicaties stellen. Amnesty wordt door de Burkianen dan ook niet gesteund en door Paul Cliteur herhaaldelijk bekritiseerd. In verband met de cartoon-rel zegt Cliteur : “Er zijn nog maar weinig organisaties die vrijheid van meningsuiting als groot ideaal koesteren. Amnesty hoor ik nu niet.” [127]Dit staat in de Elsevier van 11 februari 2006. Op 6 februari had Amnesty officieel stelling genomen in cartoon-kwestie.[128] Amnesty zet zich wel degelijk in voor de Vrijheid van meningsuiting, maar Paul Cliteur kan Amnesty niet uitstaan, o.a. omdat Amnesty zich inzet tegen de doodstraf.[129] Bijvoorbeeld zet Amnesty International zich in voor de vrijlating van Algerijnse journalisten en de hoofdredacteur van een krant, die in 2003 in verband met artikelen of cartoons veroordeeld werden tot voorwaardelijke gevangenisstraffen of boetes wegens laster, onder meer van de president. [130]
Als het om politie, justitie en defensie gaat, mogen alle resources ingezet worden, en creëren de Burkianen graag en cultuur van de angst.
Het is interessant om de argumentatie van Bart Jan Spruyt en Jaap Hanekamp over het milieubeleid te lezen. Als het om het milieu gaat, is Spruyt ineens wel in staat om te tegen een “cultuur van de angst “ te pleiten voor een verstandig afwegen van risico’s: “[…] de tijdgeest wordt beheerst door de voorzorgcultuur: bij twijfel niet oversteken. Dat is een cultuur die uit wil komen bij een samenleving waarin de overheid en het bedrijfsleven ieder potentieel gevaar voor de burger behoren te elimineren. De Britse socioloog Frank Furedi noemt dat de 'cultuur van de angst'.
In de voorzorgcultuur wordt aan de ene kant benadrukt dat wetenschappelijke kennis omgeven is met onzekerheden en onbekendheden, aan de andere kant staat de eis dat wordt aangetoond dat technologie, processen en producten 'absoluut' veilig zijn. Wetenschap wordt dus voor de taak gesteld onvoorwaardelijke garanties te geven. Een duivelse bewijslast. Het blijft namelijk altijd mogelijk om nieuwe gronden voor twijfel aan te voeren, al is het maar omdat onze kennis van de wereld altijd tekortschiet. […] Het lijkt ons noodzakelijk het gehele milieubeleid te onderwerpen aan een onderzoek waarbij vragen naar onderbouwing, doelstelling, effectiviteit, haalbaarheid, meetbaarheid en handhaafbaarheid aan de orde moeten komen. Immers, de maatschappij - maar ook de politiek - vraagt waar voor zijn geld. En het milieubeleid 'handelt' in waar die ons zeer dierbaar is: eigen leven, gezondheid, natuur en milieu.” (de Volkskrant, 10-11-2003)
In de voorzorgcultuur wordt aan de ene kant benadrukt dat wetenschappelijke kennis omgeven is met onzekerheden en onbekendheden, aan de andere kant staat de eis dat wordt aangetoond dat technologie, processen en producten 'absoluut' veilig zijn. Wetenschap wordt dus voor de taak gesteld onvoorwaardelijke garanties te geven. Een duivelse bewijslast. Het blijft namelijk altijd mogelijk om nieuwe gronden voor twijfel aan te voeren, al is het maar omdat onze kennis van de wereld altijd tekortschiet. […] Het lijkt ons noodzakelijk het gehele milieubeleid te onderwerpen aan een onderzoek waarbij vragen naar onderbouwing, doelstelling, effectiviteit, haalbaarheid, meetbaarheid en handhaafbaarheid aan de orde moeten komen. Immers, de maatschappij - maar ook de politiek - vraagt waar voor zijn geld. En het milieubeleid 'handelt' in waar die ons zeer dierbaar is: eigen leven, gezondheid, natuur en milieu.” (de Volkskrant, 10-11-2003)
De Burkianen zijn goed in staat tot kritisch denken als het om het milieubeleid gaat, maar niet als het om hun eigen veiligheidsutopie gaat.
De populistische roep om strengere straffen heeft inmiddels resultaat opgeleverd.
Justitie heeft zich - onder invloed van de roep om 'keiharde' misdaadbestrijding - losgemaakt van haar magistratelijke traditie en stelt zich als een ploeg crime fighters.. Dit heeft in een aantal strafzaken geleid tot spectaculaire fouten (Puttense moordzaak, Schiedammer Parkmoord, Lucia de B., Hell's Angels, handel in informatie uit strafdossiers, et cetera).
“In Nederland wordt veel gestraft en makkelijk opgesloten. Die ontwikkeling is in 1985 begonnen en zet zich tot op de dag van vandaag voort. Nederland is geen buitenbeentje in Europa meer. Het behoort zelfs tot de koplopers wat aantallen gedetineerden per honderdduizend inwoners betreft: 128. In een paar decennia is het strafklimaat volledig omgeslagen. In 1987 zaten er slechts 40 inwoners per 100.000 achter de tralies. Nederland kan worden vergeleken met de Verenigde Staten, [ zo menen de wetenschappers Boone en Moerings in hun publicatie 'De cellenexplosie']
Het is tegelijkertijd geheel uit de mode geraakt te praten over het effect van groeiende productie aan vrijheidsstraffen. De recidive is dramatisch. Binnen vijf jaar na ontslag is zeventig procent van de ex-gedetineerden weer in aanraking met justitie of politie gekomen en zit de helft weer in de cel. Scholing, training of proefverlof tijdens detentie zijn vrijwel non-existent. In 2006 wist het gevangeniswezen maar aan krap 2.000 gedetineerden een programma aan te bieden. Op reclassering is de afgelopen jaren steeds bezuinigd. De onderzoekers Boone en Moerings concluderen uit de oververtegenwoordiging van etnische en probleemgroepen onder gedetineerden dat Nederland zijn desintegratieproblemen oplost door hen maar op te sluiten. Aan hulp of preventie wordt te weinig gedaan.
Het gevangeniswezen is dus in hoofdzaak een afstraffabriek geworden, met een gegarandeerde kring van vaste klanten. Het gevangeniswezen doet precies wat de meerderheid in de samenleving nu wil: primaire vergelding. Maar sociaal-maatschappelijk zijn de resultaten van detentie bedroevend. Steeds meer mensen in de cel leidt tot steeds meer mensen in de cel. Dat kan wél in de VS worden waargenomen.” ( NRC, 10-7-2007)
De Amerikaanse maatschappij is inderdaad ook het grote voorbeeld voor de denkers van de Edmund Burke Stichting, en dan helemaal op het gebied van het recht: hard straffen, doodstraf, geen of weinig preventie.
Peter Achterberg:
“Als een meerderheid vindt dat de institutionele taaiheid niet meer te doorbreken is en dat allerlei democratische waarborgen het probleem zijn, loert er gevaar. Je ziet dit nu al. Als een tbs'er op proefverlof een misdrijf pleegt, hoor je steeds vaker: opsluiten, geen gezeur. Mensen storen zich aan eindeloze beroepsmogelijkheden, ze willen af van het 'Haagse gedoe'. Maar dat Haagse gedoe, dat is de democratische rechtsstaat.” ( Dirk Vlasbloem, Culturele armoede, NRC 21-6-2008)
Tom de Graaf:
” Tegen [...] externe dreigingen [radicalisering, extremisme en terrorisme] worden weer bevoegdheden ingezet die op hun beurt een verschraling betekenen van de persoonlijke vrije levensruimte van ieder individu.” [de Volkskrant,19-4-2008]
2.3. De Burkianen en het nazisme/fascisme
2.3.1. De Burke Stichting en Carl Schmitt
De relatie tussen het denken van Carl Schmitt en de Burke Stichting is om verschillende redenen zeer belangrijk. Ten eerste wordt Schmitt door sommige Burkianen, vooral door de oud-directeur van de Burke Stichting, Bart Jan Spruyt, en de Leidse germanist Jerker Spits, expliciet en herhaaldelijk aangehaald als een belangrijke inspiratiebron. Ook Afshin Ellian citeert Schmitt instemmend in zijn oratie. [131] Cliteur en Ellian bespreken Schmitt uitvoerig in Encyclopedie van de rechtswetenschap deel 1 ( 2006) .
Op de website van de Edmund Burke Stichting staat over Carl Schmitt:
“ Schmitt was een briljant en controversieel jurist, één van de meest invloedrijke Duitse politieke denkers. Zijn radicale en systematische kritiek van liberaal-democratische idealen is nog steeds hoogst relevant. Die geistesgeschichtliche Lage des heutigen Parlamentarismus geeft een haarscherpe analyse van de inconsistenties van de representatieve democratie. Het boek is geschreven in 1923 en werd door critici beschouwd als een poging om de parlementaire democratie te ondermijnen. Het was echter Schmitt's poging de Weimar constitutie te verdedigen. Schmitt zal vanwege zijn nazi-verleden altijd omstreden blijven, maar onderdelen van zijn werk staan in het beste van de Westerse beschavingstraditie.”[132]
Ten tweede wordt ook het denken van de Leidse Burkianen duidelijk door het onverzoenlijke vriend-vijand-denken van Schmitt gedomineerd en maakt hun polariserende toon, doorspekt met oorlogs- en ondergangsretoriek, tegenstanders tot vijanden, precies zoals Schmitt dit bepleitte. Ten derde is Schmitt een voorman van de “conservatieve revolutie” in Duitsland geweest, en de Burkianen zijn expliciet opvolgers van de “conservatieve revolutie”. Ten vierde was Carl Schmitt, net als drie Leidse Burkianen, jurist. Het voorbeeld van Schmitt heeft aangetoond hoe gevaarlijk het is als juristen de parlementaire democratie en de rechtsstaat aanvallen. Het voorbeeld Schmitt maakt dus dat men zich grote zorgen moet maken waarmee de Leidse juristen eigenlijk bezig zijn.
Oud-Burke-directeur Bart Jan Spruyt haalde Carl Schmitt instemmend aan in zijn artikel Amerika bombardeert het Kwaad weg[133] en pleitte na de moord op Theo van Gogh “voor eenAusnahmezustand na het recept van de Duitse politiek denker Carl Schmitt om 'onze democratie weerbaar te maken' tegen 'de islam als zodanig'.”[134] Spruyt maakte in zijn recente publicaties, o.a. in het door Afshin Ellian publiekelijk uit de hand van Spruyt in ontvangst genomen boek De toekomst van de stad ( en Ellian staat in maart 2006 nog steeds met Spruyt en diens Schmitt-verheerlijking afgebeeld op de website van de Burke Stichting) de Schmittiaanse filosofie van een absoluut onderscheid van vriend en vijand tot de zijne.[135] Het is hier wel even van belang te weten dat Carl Schmitt een antisemiet en nationaal-socialist was en met “de vijand” “de jood” bedoelde, zoals Raphael Gross overtuigend aantoont.[136]
Burkiaan Jerker Spits noemt ook Carl Schmitt als een groot voorbeeld. Schmitts nazi-verleden is voor Spits geen reden om het gedachtegoed van Schmitt te mijden:
" Wie Schmitt in het nazistische klimaat van de jaren dertig opsluit, gaat voorbij aan de zeggingskracht van zijn politieke filosofie voor onze tijd. […] De vrijheid van het denken mag niet ten prooi vallen aan politieke correctheid.” (Trouw, 14-4-2005)
Ook Paul Cliteur staat met zijn opvatting, dat de rechtsstaat secundair is tegenover een autoritaire staat, en dat het ordescheppend staatsgezag belangrijker is dan de democratie[137] geheel in de denktraditie van Carl Schmitt. Paul Cliteur stelt in zijn boek Nederlands recht : “Een vraag die men kan stellen is waarin de geheimzinnige kracht schuilt die een volk ‘tezamen houdt’?”[138] Cliteur geeft een aantal antwoorden op deze vraag, zoals taal, geschiedenis en cultuur. Hij vergeet een belangrijke, griezelige, maar zeer effectieve “geheimzinnige kracht” “ te noemen “die een volk ’tezamen houdt’”: het creëren van een vijand. Dit is wat Carl Schmitt bepleitte. Schmitt kort en cru samengevat: ”Everybody needs a scapegoat.”[139]
Cliteurs pleidooi voor een monocultuur past ook in de denktrant van Schmitt.
“Schmitt condemned diversity because a monolithic Volk could more successfully compete against rivals than a fractionalized state.”[140]
No comments:
Post a Comment