Een artikel uit Trouw, nov. 2007.
Ook toen al was bekend dat de VS graag terroristen steunt, als hen dat zo uitkomt. Maar ons wereldbeeld wordt niet door feiten bepaald, maar door reklame: de boodschap die het vaakst en het meest luid klinkt, die zet zich vast in ons brein. Dus: De Amerikanen voeren strijd tegen Terroristen.
Kieskeurig zijn de Amerikanen nooit geweest
Judit Neurink en Bas den Hond − 14/11/07, 00:00
De Amerikanen schamen zich er niet voor samen te werken met terreurgroepen en schurkenstaten als ze daarmee hun doelen kunnen bereiken. Maar in het geval van de Turks-Koerdische PKK en de Pakistaanse generaal Musharraf is dat de vraag.
Natuurlijk betuigde de Amerikaanse regering haar hartelijke steun aan Turkije toen strijders van de Koerdische PKK, het land binnengekomen vanuit Irak, zo’n vijftig Turkse militairen doodden en er acht ontvoerden. Overal ter wereld staan de Verenigde Staten immers pal tegen het terrorisme, en helemaal in Turkije, dat de Amerikanen van over de grens assisteert bij het bestrijden van Al-Kaida en alle andere groepen die er tegen de regering vechten.
Maar binnenskamers zal de Turkse regering die steun met een korreltje zout hebben genomen. De Amerikaanse smeekbeden om niet zelf in Noord-Irak orde op zaken te stellen, vonden in ieder geval niet meteen gehoor. Want de afgelopen maanden hadden de Turken 1260 wapens van PKK-strijders in beslag genomen – allemaal afkomstig uit de VS.
Washington ontkent die aan de rebellen te hebben geleverd; ze zouden ze gekocht hebben van corrupte Iraakse politieagenten. Inderdaad zijn veel wapens die de Amerikanen aan het Iraakse leger en de politie leverden op de zwarte markt terechtgekomen. Maar Washingtons ontkenning kan niet oprecht zijn. Want de VS ondersteunden de PKK wel degelijk, en Ankara weet dat.
PKK-commandanten meldden vorig jaar aan deze krant dat zij in opdracht van de Amerikanen al geruime tijd patrouilleerden in het grensgebied met Iran, om moslimradicalen van groepen als Al-Kaida te onderscheppen. Die hadden na de Amerikaanse inval in 2003 in Irak hun toevlucht in Iran gezocht.
Ook zijn er (betrouwbare) meldingen dat de Amerikanen samen met de Israëliërs de Iraanse PKK-arm Pjak steunen met geld en wapens. Die steun moet de Koerden in Iran stimuleren in opstand te komen tegen Teheran.
Het is slechts een van de meest recente voorbeelden van Amerikaanse dubbelpolitiek. Washington heeft in het verleden herhaaldelijk laten zien er niet vies van te zijn ’schurken’ te ondersteunen als het doel dat middel heiligt.
Een van de bekendste voorbeelden, ook al uit het Midden-Oosten, is de steun aan Saddam Hoessein tijdens de oorlog tegen Iran, tussen 1980 en 1988. Toen Irak die oorlog leek te gaan verliezen, voorzag de CIA Saddam van satellietfoto’s van de Iraanse posities. Want Iran, dat net was veranderd in een islamitische republiek, mocht niet winnen en daarmee zijn invloed in het gebied uitbreiden.
Washington weigerde Saddam Hoessein daarom ook aan de schandpaal te nagelen voor het gebruik van gifgas tijdens en na die oorlog, tegen zowel militairen als burgers.
Nog een voorbeeld, uit dezelfde tijd: de Iran-contra-affaire. Ondanks een wapenembargo tegen Iran besloot de regering-Reagan Teheran in 1985 in het geheim raketten te leveren. Dat gebeurde via Israël, met als doel Amerikaanse gijzelaars vrij te krijgen die in Libanon door sjiitische groepen werden vastgehouden.
Het geld dat uit deze wapenverkoop kwam, kon weer net zo geruisloos worden doorgesluisd naar de contra’s in Nicaragua. Dat waren rebellen die de linkse sandinistische regering in Nicaragua omver wilden werpen. Ze hadden bij dat streven de hartelijke steun van de VS. Hun uitvalsbases lagen onder meer in Honduras, waar ambassadeur John Negroponte, tegenwoordig onderminister van buitenlandse zaken, hun voorspraak was in Washington.
De sandinistische regering waar de contra’s tegen vochten, was geen toonbeeld van democratische gezindheid. Maar de reden voor president Reagan om hen met alle geweld kwijt te willen, was een andere: hun goede relatie met de Sovjet-Unie. De Koude Oorlog was nog in volle gang en in heel Latijns-Amerika gaven de VS de voorkeur aan rechtse regeringen, ook al waren dat dictaturen waar de politieke oppositie hardvochtig werd onderdrukt en gewapend verzet met de meest wrede middelen bestreden.
Toen bijvoorbeeld in Chili de linkse president Allende aan de macht kwam, begon de regering-Nixon onmiddellijk te bedenken hoe daar een einde aan gemaakt kon worden, eventueel door een staatsgreep, die uiteindelijk in 1973 werd gepleegd door generaal Augusto Pinochet.
Die dictaturen vormden samen een netwerk dat wederzijdse bijstand bood als het ging om het onschadelijk maken van oppositiefiguren of verzetsbewegingen. In de Operatie Condor wisselden de geheime diensten van deze landen informatie uit en werden politieke moorden gepleegd. De rechtvaardiging voor zulke daden werd gezocht in de doctrine van de ’Nationale Veiligheid’, die veel hoge militairen hadden geleerd in de School of the Americas in wat nu Panama is – een instituut waar het Amerikaanse leger onderwees hoe je linkse opstandelingen moest bestrijden.
In het Midden-Oosten was het Irak van Saddam Hoessein bepaald niet het eerste of het enige ondemocratische regime dat door de VS werd gesteund. Denk aan het bewind van de sjah van Perzië – tot zijn boze volk dat niet meer pikte – en tot op de dag van vandaag dat van president Moebarak in Egypte, die de oppositie opsluit en zijn zoon klaarstoomt om hem op te volgen.
De VS schakelen voor het vuile werk soms een staat in die van henzelf het stempel schurkenstaat heeft gekregen. Zoals Syrië, dat onderdeel lijkt te zijn van het netwerk dat de CIA gebruikt om terreurverdachten aan het praten te krijgen, terwijl er officieel helemaal geen banden zijn met het land. Zo werd de Canadese Syriër Maher Arar in 2003 op weg van New York naar Montreal opgepakt en naar Syrië gestuurd voor ondervraging. En daar werden martelingen niet geschuwd, meldde hij na zijn vrijlating. Italië heeft een tijd lang geprobeerd CIA-agenten te berechten voor het ontvoeren van Hassan Moestafa Osama Nasr, een imam die ze van terroristische activiteiten verdachten, naar Egypte, waar hij naar eigen zeggen gemarteld is.
Zoals uit het voorbeeld van de PKK blijkt, deinzen de Amerikanen er niet voor terug organisaties te steunen die zij zelf als terroristisch bestempelen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de Moedjahidien Khalk, een Iraanse verzetsgroep die vanuit Irak opereert. De groep werkte samen met Saddam Hoessein in diens oorlog tegen hun landgenoten, pleegde tal van aanslagen in Iran waarbij ook burgerdoden vielen en heeft alleen maar vijanden in Iran. Maar de Amerikaanse neoconservatieven schuiven die groep naar voren als ’het alternatief’ in het geval van de zo gewenste regime-wisseling in Iran.
De Iraakse regering wil het militaire kamp van de Moedjahedien in Irak sluiten, maar Washington voorkomt dat. Leden van de groep worden ingezet bij infiltratie-acties in Iran om informatie te verzamelen over Irans nucleaire installaties. „Het zijn terroristen, maar wel de onze”, aldus de CIA.
En dat gold in de jaren tachtig ook voor de moslimstrijders die in Afghanistan tegen de Russen vochten; dat waren voor de Amerikanen ’onze djihadi’s’. Want het verdrijven van de Russen uit Afghanistan zou de Sovjet-Unie ernstig verzwakken. Jarenlang krijgen de moslimstrijders via Pakistan en Saoedi-Arabië daarom financiële Amerikaanse steun. Dat dit uiteindelijk leidde tot de geboorte van Osama bin Ladens Al-Kaida, is geschiedenis.
Daar is mogelijk een parallel te trekken met Irak, waar de Amerikanen al enige tijd wapens verstrekken aan soennitische strijdgroepen. De afspraak is dat die ze gebruiken om Al-Kaida te verjagen. In de provincie Al-Anbar lijkt dat succesvol, want daar hebben de Amerikanen juist deze week hun vertrek aangekondigd. Maar de lessen uit Afghanistan leren dat strijdgroepen nieuwe doelen zoeken als de oude bestreden zijn. Dan staan Amerikaanse militairen nog steeds heel hoog op het lijstje van veel Irakezen.
No comments:
Post a Comment