Meermaals werd hij geïnterviewd op Weltschmerz.
Zoek op Youtube met deze tekst:
=Je houdt altijd je eigen verantwoordelijkheid; Paul Ruijs en
Meindert Stelling
=Meineed door rechters deel 1; Hans Moll en Paul Ruijs
="Liegen in de rechtszaal loont!"; Paul Ruijs en Toon
Peters
=Wat doen we in Nederland met corrupte rechters?; Paul Ruijs
en Alfred Mol
-----------------Een ander probleem met onze Rechtsspraak is dat de mensen met veel geld hun belangen wèl kunnen verdedigen, en de mensen zonder geld nauwelijks.
De sociale rechtshulp zou dat moeten voorkomen, maar volgens mij valt dat in de praktijk om allerlei redenen erg tegen.
Corruptie en 'de macht van het geld' is nog niet het hele probleem waar onze Rechtsspraak mee worstelt.
Journalist Folkert Jensma - gespecialiseerd in de juristerij- liep enkele weken mee en doet uitgebreid verslag.
Met dank aan de NRC.
Overbelaste rechters: altijd conflicten, niets fout mogen doen
Bij de rechtbank
De rechtspraak loopt vast, bleek onlangs uit onderzoek. Rechters zouden overwerkt zijn, verdeeld, niet in staat te moderniseren. bekijkt de dagelijkse praktijk: twee weken achter de schermen bij de rechtbank Midden-Nederland.
Al op dag één krijg ik de vraag „En? Wat zie je?” Iedereen, van bode tot strafrechter, is benieuwd naar het experiment ‘journalist over de vloer’. Ik loop een twee weken durend afsprakenschema, met 51 interviews. Na ieder gesprek word ik als een pakketje naar de volgende werkplek gegidst – ik vermoed omdat er hier wel héél veel vertrouwelijk papier losjes is opgestapeld. Overal zie ik dozen, kasten en karretjes met stapels mappen en ordners. Maar ook parabolische 34 inch PC-schermen, waar meerdere digitale documenten naast elkaar passen. Ik zie glazen kantoren met de laatste generatie statafels. En donkere gangen met eiken lambrisering en granieten vloeren uit de vorige eeuw. De locatie Utrecht van de rechtbank Midden-Nederland is een labyrint van oude en nieuwe gebouwen, met loopbruggen en tussenverdiepingen. Bezoekers krijgen aan de balie het advies de ‘groene lijn’ op de vloer te volgen, of de rode, gele of witte.
Het gerecht is bevoegd voor de Flevopolders, het Gooi, Utrechtse heuvelrug, met Utrecht, Amersfoort, Lelystad en Almere als kernen. Veel stad, maar ook héél veel land. In de parkeergarage staat een rijtje saaie middenklassers voor de rijdende rechters, maar ook twee hippe elektrische Smarts.
Ik zit een halve ochtend bij de familierechters, dan dóór naar een gesprek met de klachtenfunctionaris, gevolgd door een ontmoeting met twee rechters-in-opleiding, waarna een griffier me een stoomcursus vonnis schrijven geeft, om vijf uur.
Ik wil vooral met véél mensen praten, verdeeld over de hele organisatie. Zittingen bezoeken die meestal besloten zijn. En dan vaststellen of de sombere conclusies van de visitatiecommissie die de hele rechtspraak doorlichtte, terugkomen. De rechtspraak zou overbelast zijn, in zichzelf gekeerd, onderling verdeeld, moeite hebben met veranderen en innoveren, kampen met achterstanden, technologisch achterlopen – het ‘vertrouwen in het ambt’ zou op het spel staan, net als de ‘organisatorische onafhankelijkheid’. Een organisatie in crisis – vastgelopen en uitgewoond, dat is het beeld.
I GERECHTSGEBOUW
Vesting met pasjes, poortjes en sluizen
Landelijk daalt het aantal rechtszaken met 4 procent – in Midden-Nederland met 6 procent. De rechtbank kwam vorig jaar 8 miljoen tekort. Op huisvesting wordt bespaard door andere instanties ‘in te huizen’. Daardoor moet de rechtbank indikken – solokantoortjes worden deelwerkplekken.
Ik bezoek het zwaar beveiligde kabinet van de rechter-commissaris (RC), de politiepost van het team Arrestantenzorg in Lelystad, vergader met het gerechtsbestuur, doe of ik meehelp bij de bezoekersbalie in de grote hal, ga op ronde met de rijdende rechters. Ik zie rechters die beslissen over voorarrest, diefstal, een omgangsregeling, de sluiting van een trouwpaleis, over een ouder van een gezakt kind die schoolgeld terug wil, gedwongen opnamen in een gesloten inrichting en of bij een huiszoeking een afgesloten schuur opengebroken mag worden. (Nee.)
Word ik ergens door verrast? Ja, het digitale systeem ‘KEI’ dat als ‘afgeschaft’ te boek staat, blijkt hier en daar nog gewoon te draaien. En tot redelijke tevredenheid van de gebruikers. „Niet ideaal, maar je kunt er best mee werken.” KEI (kwaliteit en innovatie) was een landelijk digitaliseringsproject dat dramatisch mislukte – verlies 200 miljoen euro.
In de rechtbank Lelystad laat de huismeester me trots het dieselnoodaggregaat in de kelder zien. De bode in Utrecht demonstreert het rolgordijntje op de publieke tribune dat oogcontact tussen slachtoffers en verdachten kan verhinderen. Ik zie documentkarren, ordnercontainers, toga’s aan kapstokken, een flipover met „woorden die we voortaan vermijden” op plakbriefjes. Mitsdien. Alsdan. Foto’s van prestatielopen in rechtspraakshirt. En een stevige kluis achterin de dienstauto van de RC, voor in beslag genomen drugs en cash bij huiszoekingen.
Een moderne rechtbank is een vesting, met pasjes, poortjes, sluizen en een scanstraat voor bezoekers. De enige echt openbare plek is de hal, met twee medewerkers achter een open balie en daarvoor een gastheer, Retien Rademaker. Geen schoonmaker of journalist mag het beveiligde deel in zonder legitimatie en Verklaring omtrent het Gedrag. Voor 33 euro toetste de dienst Justis mij voor het ‘profiel bijzonder beveiligingsambtenaar’. In ruil voor het certificaat kreeg ik een tijdelijke pas, goed voor twee weken personeelstoegang.
En wat zag ik? Niet één, maar een handvol rechtbanken. Bestuursrecht, civiel recht, familierecht en strafrecht. Vrijwel iedereen die me begeleidde werd onzeker na het verlaten van de eigen afdeling. „Hier kom ik nooit, ik geloof dat het hier is?” Daarnaast zijn dan weer gespecialiseerde ‘dochterbedrijven’, bezig met één speciale wet of een bijzondere toezicht- of controletaak.
Ik zie een flipover met „woorden die we voortaan vermijden” op plakbriefjes. Mitsdien. Alsdan
Daar zat de echte verrassing. Van de anderhalf miljoen zaken die de rechtspraak landelijk behartigt, blijken er 500.000 over een onderwerp te gaan waar ik alleen vaag van had gehoord: bewindvoering. Over mensen met problematische schulden, of mensen die niet (meer) competent zijn om met geld om te gaan. Van hen zijn er dus héél veel. In de rechtbank Midden-Nederland bestaat een derde van alle dossiers uit ‘toezicht’. Het blijkt een kolossaal administratief proces, met ongeveer 40.000 dossiers van mensen die vaak jarenlang onder toezicht blijven.
Ieder jaar zijn er bij ‘Toezicht’ tien extra stalen dossierkasten nodig, die ook allang niet meer bij elkaar kunnen staan. De vloer zou bezwijken. Oorzaak: de schuldenexplosie door de crisis, de vergrijzing en de groeiende groep vaak laaggeletterde burgers die in de complexe samenleving verdwalen of die mentale problemen hebben. Voor hen wordt het leven versimpeld tot een leefgeld-rekening met een pinpas voor de boodschappen. De rest is uit handen genomen. De controle op de bewindvoerder is bij de rechtbank beland. De groei wordt ‘conservatief’ geschat op duizend nieuwe klanten per jaar.
Al die rechtsgebieden werken intussen met andere wetten en procedures, eigen termijnen, werkwijzen en zittingsroosters. Vaak zijn er ook andere talenten aangeboord – de meelevende familierechter op zitting is een ander mens dan de kordate strafrechter. Ik kom onder de rechters en de medewerkers voorheen advocaten, bedrijfsjuristen, officieren van justitie, wetenschappers en beleidsambtenaren tegen. Er is een rechter die „uit de zorg” komt. Bij contact met psychiatrische patiënten heeft ze daar veel plezier van, zegt ze.
II WERKSFEER
Een rechtbank moet ook gerund worden
Is het er een beetje gezellig? De rechtbank maakt een minder formele en hiërarchische indruk dan ik verwachtte. Bij teamvergaderingen zie en hoor ik geen verschil tussen medewerkers en rechters. Er wordt algemeen getutoyeerd. De president heet bij iedereen ‘Julia’, ook als ze voorbij loopt. De verhouding werkvloer-bestuur is goed – ik trof een haast zorgwekkend tevreden ondernemingsraad, die de president roemt om haar luisterend oor. En de onderlinge verhoudingen ‘open’ noemt.
Ik vind maar één bron van spanning tussen werkvloer en bestuur. De juridische medewerkers voelen zich ondergewaardeerd. Aanleiding is een ondoorzichtig conflict over het functiegebouw van het Rijk dat bij de rechtbanken ingevoerd wordt. Daar geldt voor senior juridisch medewerkers als waarderingsniveau HBO+. Voor de meestal wetenschappelijk opgeleide gerechtsmedewerkers klinkt dat als afwaardering, ook omdat gerechten altijd op WO- niveau werven. Ik spreek twee juridische medewerkers die eerder advocaat waren. Zij voelen zich vaak de specialist, naast de rechters die van rechtsgebied naar rechtsgebied moeten rouleren. En dat zou dan een HBO-functie zijn?
Maar daarmee is ook alles gezegd. Ik hengel naar opvattingen over de ‘te grote’ macht van de Raad voor de Rechtspraak, het ‘teveel’ aan managers en de ‘verbestuurlijking’ van de rechtspraak. Ik zie vooral schouderophalen. De houding is pragmatisch – de rechtbank moet ook gerund worden. De meesten zijn blij dat iemand anders dat wil doen. Sommigen vinden de organisatie ‘log’. Maar ja, dit is de overheid.
De tijd dat de bode achterwaarts lopend de rechtszaal diende te verlaten, is duidelijk voorbij
Bestuurder Geert Lycklama noemt het een rechtbank „zonder ellebogencultuur, waar men nieuwe dingen wil testen en kennis makkelijk deelt”. Politieman Fokko Moerland van het team arrestantenzorg maakt na zittingen makkelijk een praatje met de rechters. Onlangs pikte hij het begrip ‘putatief noodweerexces’ op. Wat is dat? De rechter legt het hem uit. De tijd dat de bode achterwaarts lopend de rechtszaal diende te verlaten, is duidelijk voorbij.
Lynette Heppe en Marg Janssen zijn in opleiding tot rechter. Janssen werkte twintig jaar in de commerciële advocatuur, Heppe heeft vijf jaar ervaring in staffuncties bij onder meer Binnenlandse Zaken. Na de „reuring en het gedoe” in ambtelijk Den Haag, vond ze de rechtbank vooral stil. „Contact met collega’s moet je actief opzoeken”, merkte Heppe in haar eerste week. Janssen viel op hoe gedreven en bevlogen de rechters waren, „ook als ze hier al heel lang rechter zijn”. Dat vond ze bemoedigend. „Dit gaat heel lang heel leuk zijn.”
Dat ze als rechter alle klusjes zelf moest doen viel dan weer tegen. Printen, kopiëren, dossiers naar de griffie brengen, briefjes schrijven. In de advocatuur werd zoiets ‘niet kosteneffectief’ gevonden. Hier kennelijk wel.
Strafrechter en oud-advocaat Heleen Bos was destijds „overweldigd door de enorme organisatie. Een radertje zijn in zo’n groot geheel. Ik hoopte vooral dat ik hier mezelf kon blijven.” Als advocaat werkte ze vaak alleen met haar klant, hier bleek vrij veel collegiale samenwerking te zijn. Als ze een zitting heeft met drie collega’s heeft ze een topdag. Hoe moeilijk of ingewikkeld ook, „dan hebben we veel lol”. Het hele team ervaart het zo, zegt ze.
Elmar Jonasse werkte in de bankensector en was directeur van een advocatenkantoor voordat hij ‘niet-rechterlijk bestuurslid’ werd. Wat hem opviel was de enorme hoeveelheid papier die nog werd (en wordt) verplaatst. Bij de banken was de omslag naar digitaal al lang achter de rug. Oud-tv-journalist bij RTV Utrecht Rik Dogger is nu anderhalf jaar persvoorlichter. Waar keek hij van op? Dat er in beginsel niet met de rechtbank gemaild kan worden, dat er nog overal faxen staan. Communicatie moet incidenteel zelfs nog op bezorging per post wachten, voordat een vonnis kan worden gepubliceerd. Een vonnis uitgesproken op donderdag arriveert dan op dinsdag bij de belanghebbende. Pas daarna mag het naar buiten. „Zoiets is wel moeilijk uit te leggen aan een journalist”, grijnst Dogger. Maar als de wet een document voorschrijft met een ‘natte handtekening’, dan is er geen keus en rijdt de postkoets voor.
III WERKDRUK
Altijd nieuwe zaken, altijd conflicten, niets fout mogen doen
Als ik op de werkvloer naar werkdruk en overbelasting informeer, blijft de indruk van een relatief ontspannen organisatie in stand. Ik vraag het zo neutraal mogelijk: „Is werkdruk voor u persoonlijk een issue?” Gemiddeld antwoord: „Nee, niet voor mij, maar ik maak me wel zorgen over m’n collega’s.” „En is de organisatie overbelast?” Dat wordt algemeen beaamd.
Ga maar eens kijken op de griffie, zeggen de twee rechters in opleiding. Al die lege stoelen en al die stapels. Triest, vinden ze het.
Het is een gevolg van de digitalisering, die hoewel mislukt wel alvast veel administratieve krachten hun baan kostte. Inmiddels worden er weer fulltime nieuwe mensen opgeleid.
Maar of individuele werkdruk écht geen issue is betwijfel ik. Velen leggen me uit hoe ze „ermee hebben leren omgaan”, hoe ze een „modus” hebben gevonden. Of dat ze zich „niet gek laten maken”.
Terwijl die gelegenheid er volop is. Bestuurder Jonasse schat de psycho-sociale werkbelasting voor rechters en medewerkers in als „enorm”. „Het kruipt de mensen onder de huid”, zegt hij. „Het is vaak tobberig werk.” Al die conflicten, vaak van de heftige soort. De druk komt uit het zittingsrooster, de persoonlijke drive, de ambitie, het idee continu perfectie te moeten leveren, gevolgd door te lang doorgaan als er al signalen van oververmoeidheid zijn. ‘Vitaliteit’ staat dan ook hoog op de bestuursagenda. Oftewel, hoe houden we onszelf fit. Onder meer door staand te vergaderen, merk ik. Na een rondje koffie zoemt de tafel omhoog tot navelhoogte en hangen we opeens aan een vergaderbar.
Selinde Bokx-Boom, teamvoorzitter civiel recht, is als voormalige Zuidas-advocaat gewend aan hoge druk. Ze vindt rechterswerk afwisselend, druk en leuk „mits je heel goed oppast”. Maar ze zit ook tot de rand vol met taken. Ze schat dat ze een à twee avonden per week doorwerkt en meer dan de helft van de zondagen. „Maar niet de hele dag, hoor. Alle teamvoorzitters doen dat.” Overbelast is ze zelf niet, vindt ze. Maar na het debacle met KEI, waar ze nauw bij betrokken was, heeft ze wel „even een poosje moeten bijkomen”. Ze ziet in haar team wel overwerkte mensen. „Maar dat gaat eigenlijk altijd gepaard met privé-problemen.”
Ik hoor het vaker – de vakterm blijkt ‘levensdruk’. Oftewel de maatschappelijke verwachting dat de werkende hoog opgeleide mens ook privé een succes is: geluk, gezondheid, uiterlijk, relaties, familie. Alles moet oké zijn. Het leven als één lange zeepreclame. Als er thuis iets misgaat breekt het lijntje op het werk.
Na een rondje koffie zoemt de tafel omhoog tot navelhoogte en hangen we opeens aan een vergaderbar
Senior strafrechter Rolf Eigeman in Lelystad was een leven lang officier van justitie – en tamelijk onverstoorbaar. Hij neemt werkdruk voor lief „omdat het je passie is”. Dus ja, als hij de dossiers door de week niet gelezen krijgt, gebeurt dat op zondag. En soms zit hij tot half negen ’s avonds achter z’n bureau. „Wij zijn geen 9 tot 5’jes – en dat willen we ook niet zijn.”
Idem dito, collega-strafrechter Heleen Bos van de locatie Lelystad. Ze schat zelf dat ze vijf tot tien uur overwerk per week doet, de zondagmiddagen gaan er vaak aan op. „Ik heb er geen last van, maar het is er wel. Het zit bomvol – het is altijd door, door, door.” Toen ze de advocatuur verruilde voor het rechtersambt verwachtte ze meer tijd te zullen krijgen voor „nadenken en uitzoeken”. Dat was dus niet het geval.
Stafmedewerkers slagen er beter in om hun werklast te begrenzen dan rechters, hoor ik. Senior juridisch medewerker Dorine Russcher („ik werk gewoon door tot het af is”) accepteert dat sommige werkweken „nu eenmaal langer zijn dan andere”. Maar in het weekend of ’s avonds is ze „nooit” bezig. „Rechters hebben het véél drukker dan juridisch medewerkers. En dan vooral de moeders onder hen, die in deeltijd werken.” Die loggen vermoedelijk iedere avond in, denkt ze.
Senior familierechter Vivienne van Amstel, die ook de interne rechtersopleiding coördineert, doet drie zittingen in de week, wat neer kan komen op vijftien zaken. Dat kan verhalen opleveren van dertig kinderen, allemaal met stress. Juridisch zijn het „geen enorme puzzels”. Maar zoveel verhalen, zoveel verdriet komt er dan langs. „Dat kan gewoon niet in je hoofd.” Familierechters voelen de effecten van de bezuinigingen bij de gemeente, de jeugdzorg, psychiatrie en de ouderschapsbemiddeling. Dat leidt dan weer tot uitstel van behandeling, wat „funest” is voor de productiviteit. Zelf vond ze het aanvankelijk lastig om familierechter te zijn omdat die meestal in z’n eentje rechtspreekt. En zij houdt van samenwerken en praten over zaken. „De eerste keer dat ik hier kwam dacht ik ‘waar is iedereen’?” Iedereen had dus zitting. „Je moet beide partijen een beetje liefde geven”, zegt ze. Maar zoiets is lastig „als je zelf heel moe wordt”.
Bij familierechter Arnoud van Rens zie ik op een vrijdagmiddag drie zaken waarin ex-partners ruzie hebben over gezag- en omgangsregelingen. Een zaak blijkt aangespannen door kinderen van een al acht jaar gescheiden stel, die de rechter vragen niet meer naar vader te hoeven. De spanning en emotie is voelbaar – ik beluister achterdocht, verbittering, teleurstelling, wantrouwen. Met tamelijk geharnaste advocaten, die het soms over „de man” of „de vrouw” hebben, die er zelf bij zitten. Soms kijken ze om hun advocaten heen naar elkaar. Maar niet vaak. De rechter is hier de wrijfpaal.
Ik leer het woord ‘ouderonthechting’ en hoe onwenselijk dat is. De rechter en de vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming zijn geduldig, maar ook sturend. Ze kappen verhalen af, laten pauzes vallen en confronteren. „Jullie moeten samen bedenken dat…” „Jullie kunnen alleen verder als…” Het zijn therapeutische gesprekken, met mensen die muurvast zitten in hun overtuiging en emoties – dodelijk vermoeiend. En dan hoefde ik alleen maar te luisteren. Als ik de president spreek, Julia Mendlik, noemt zij bij familierecht „de druk veel te groot”.
Naast het beeld van rechterswerk als ‘snelkookpan’, dat ik veel hoor, is er dat van ‘de trein die almaar doordendert’ – het rooster is altijd vol, er zijn altijd nieuwe zaken, het is nooit af en het is ook nooit rustig, tenzij er een zaak wordt ingetrokken. En ook dat gat wordt vaak snel opgevuld. Wat er dan bij inschiet is nadenken over hoe je écht effectief kan zijn, zegt Van Rens. Hij probeert bijvoorbeeld een „uniform hulpaanbod” te organiseren in de gemeenten waar hij mee te maken krijgt. Dat lukt, maar kost wel „mega veel tijd”.
Civiel rechter Romy Praamstra zegt zichzelf „gedwongen te hebben een modus te vinden”. De mentale belasting van het werk vindt zij „mega zwaar”. Daarom doet ze niets meer thuis – op de rechtbank gaat ze er „kneiterhard doorheen” totdat ze alles gelezen en verwerkt heeft.
Acht haar naaste collega Lex Penders zich overbelast? Zijn antwoord is nee. „Maar de druk is er. Vooral omdat we niks fout mogen doen. Ik moet het dossier uit m’n hoofd kennen. Het is heel storend op zitting om te gaan zitten bladeren.” Maar hij vindt de organisatie wel overbelast. „Het aantal mensen is verdubbeld, maar het aantal zaken niet. En tegelijk werken we ons het schompes.”
IV BEHEER
Vele duizenden dossiers en burgers die te lang moeten wachten
Hoe kan dat? Het is de paradox van de rechtspraak. Het aantal rechtszaken daalt al jaren, in alle rechtsgebieden. Tegelijk daalt ook de productiviteit: meer mensen doen minder zaken in meer tijd. Overal zijn wachttijden die moeilijk te bestrijden blijken. Het is én wachten op een zittingsdatum én daarna wachten op een vonnis. Wie wil scheiden kan pas over drie maanden bij de familierechter van Midden-Nederland terecht. Dat zou eigenlijk binnen twee maanden moeten kunnen. Voor een doorsnee kwestie op het gebied van wonen, werken of winkelen in Almere is het nu drie maanden wachten. Dat vinden de rechters te lang. Anderzijds: het is ook een poosje zes maanden geweest. Bij ‘Toezicht’ is een achterstand van negenduizend dossiers waarin het beheer door de bewindvoerder nog moet worden goedgekeurd.
Bij ‘niet-rechterlijk bestuurslid’ Elmar Jonasse broeit het dan. Zo’n enorme verzameling dossiers, met de juridische plicht die individueel te beheren. Kan dat nog wel? Moet de rechtbank niet naar steekproeven toe, en risicoprofielen? Maar „hoe kan ik dat bespreken zonder dat ik in het juridische domein treed?”. Dat geldt ook voor het idee om vaker mondeling te vonnissen. „Daarover praten is al best een grote stap.” De juridische professionals zijn immers „zeer overtuigd en vasthoudend. Het is ook waarin men is opgeleid”.
Wie wil scheiden kan pas over drie maanden bij de familierechter terecht. Dat zou eigenlijk binnen twee maanden moeten kunnen
Overal hoor ik dat rechtszaken bewerkelijker zijn geworden, juridisch ingewikkelder dan vroeger en dus meer tijd vragen. Dat leidt tot stapels, die dan belanden in de ‘achterstandenkast’, waar de ‘vliegende brigade’ of ‘veegploeg’ mee aan de slag gaat. Die komt oude zaken ‘wegschrijven’; ik hoor over buffel-, pizza- of doorwerkavonden waarmee de stapels worden bestreden. Op de gangen bij strafrecht hangen staatjes met alarmerend rode tabellen: ‘appellen’ die nog uitgewerkt moeten worden. Bij civiel mogen zaken niet meer langer dan een paar maanden verouderen, is de gedachte. „Vroeger was dat nog jaren”, wordt me toevertrouwd. Achterstanden zorgen voor telefoontjes, mails, klachten. Partijen doen navraag, raken geërgerd, corresponderen. Dat moet weer worden nagezocht, ingeboekt, bijgehouden, doorgegeven. Degene die het vonnis niet geschreven krijgt voelt zich schuldig, onvoldaan, ziet er tegenop, schuift het weg.
Bij de vergadering met het bestuur staat een nieuw landelijk plan op de agenda. Eind november wordt een rapport gepubliceerd. Julia Mendlik, de president, zat de projectgroep voor. Er komt een landelijke definitie van wat een achterstand eigenlijk is. Capaciteit kan straks tijdelijk (en vrijwillig) worden ‘verplaatst’; er worden ‘versnellers’ ingezet. De voorspelbaarheid van uitspraken wordt verbeterd, evenals ‘roosteren en plannen’. Er komen acties, met aparte Kamers bij gerechten voor de achterstanden, zogeheten ‘inloopkamers’. Er zijn suggesties om gepensioneerde rechters in te huren en rechter-plaatsvervangers meer te laten doen.
Meer mondeling vonnissen, dat gaat ook gebeuren. Jonasse is meteen enthousiast. „Dit moet ten minste drie jaar prioriteit hebben, dit is buitengewoon nodig.”
De hele werkvloer voelt de druk om beter op tijd te werken, is al gauw mijn indruk. Je kan het „als rechtspraak in deze tijd” niet meer maken om mensen te laten wachten, niet op een zitting en ook niet op een uitspraak. Maar waarom is het zoveel moeilijker geworden om binnen de wettelijk afgesproken tijd te werken? Is de wetgeving echt ingewikkelder geworden? Is de burger mondiger, de advocaat kritischer, zijn media hinderlijker? Kalft de positie van de rechter misschien wat af?
Al deze vragen worden bevestigend beantwoord – ik krijg overal voorbeelden. Rechter-commissaris Joop Kilian voelt dat advocaten hem „uitproberen”, meer dan voorheen. Kijken wat ze gedaan kunnen krijgen. „Tot het gaatje gaan”. Er worden vaker getuigenverhoren aangevraagd, onderzoekswensen ingediend. Het belangengevecht wordt harder gevoerd, ook in andere rechtsgebieden. Civiel rechter Penders zegt dat „vroeger” misschien 20 procent van de zaken ‘naar zitting’ gingen. „Tegenwoordig vrijwel alles.” De fysieke omvang van dossiers groeit ook – in de online-datasamenleving is alles te vinden en dat zal de rechter weten ook, voor wie ‘alles lezen’ nog steeds een erezaak is. Niemand durft daar een rem op te zetten.
V POLITIEK
Steeds andere wetgeving, ‘bewerktijden’ die niet bij de zaak passen
Teamvoorzitter civiel Selinde Bokx-Boom vindt haar terrein, arbeidsrecht, door nieuwe wetgeving ontoegankelijk geworden. „Het is niet meer te overzien”, zegt ze. Het is niet alleen in omvang enorm geworden, „het beweegt ook almaar”. De uitkomst van een ontslagzaak is niet meer te voorspellen. Ze spreekt van „advocatenspek”. Maar als het dan „helemaal is dichtgeregeld”, wat is daarvoor dan het motief? „De Kamer probeert de vrijheid van de rechter in te perken, voor meer voorspelbaarheid”, denkt ze. Rechters krijgen steeds meer nieuw recht te verstouwen. Intussen worden zij geacht iedere zes jaar binnen de rechtbank van rechtsgebied te veranderen – de advocatuur zoekt het juist in specialisatie.
Op een dinsdagochtend betrap ik de wetgever in de praktijk. Ik maak de laatste stuiptrekkingen van de wet BOPZ mee. Met familierechter Liesbeth de Beij en griffier Margrietha van de Vliert-Vos rijden we langs verpleeghuizen en psychiatrische instellingen. De BOPZ regelt de gedwongen opname van burgers met psychische problemen. Het is overzichtelijk werk: beoordelen of de vrijheidsbeneming op goede gronden is genomen, klassiek rechterswerk. Korte zittingen, op locatie, met de advocaat, de patiënt (mits niet te gestoord), de orthopedagoog en/of de arts. Uitspraak mondeling, na afloop. Per dagdeel zijn negen zaken van twintig minuten geprogrammeerd.
Per 1 januari zal de rechter ook moeten oordelen over onder dwang toedienen van vocht, voedsel en medicatie
Maar per 1 januari komt dus de wet Zorg en Dwang. En de Wet verplichte GGZ, bedoeld voor een betere rechtsbescherming van de patiënt. Maar ook om de stap naar de instellingen niet te makkelijk te maken. Het toetsen van een aanvraag voor ‘verplichte zorg’ wordt vele malen ingewikkelder – meer plannen, meer protocollen. De rechter zal ook moeten oordelen over onder dwang toedienen van vocht, voedsel en medicatie. Over insluiten, toezicht, visitatie, drugs. Dat kost per zaak straks een kwart meer tijd, is berekend.
Geen rechtbank kan daar wat aan doen. „We moeten doen wat er binnenkomt”, vat bestuurder Jonasse praktisch samen. De wetgever bijhouden, maatschappelijk relevant blijven, door de burger te worden begrepen en gehoorzaamd – de marges zijn smal. Dit is uiteindelijk „een beslissingenfabriek, waarin we worden afgerekend op aantallen uitspraken”, zegt iemand. Het financieringsmodel uit Den Haag wordt als verouderd ervaren. De ‘bewerktijden’ passen niet meer bij de ‘zaaksoorten’, wordt me uitgelegd. Voor een relatief lichte kwestie als de hoogte van de belasting op het eigen huis heeft de rechter evenveel tijd beschikbaar als voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een kind: dertig minuten. En voor de WOZ-zaak krijgt de rechtbank uit Den Haag dan 1.034 euro, voor de ondertoezichtstelling 205.
VI VERNIEUWING
De maatschappelijke behoefte aan een onmiddellijk vonnis
Intussen bloeien er nieuwe ideeën. Bij civiel en bestuursrecht lopen projecten om uitspraken beknopter, helderder, verhalender op te schrijven. Bij familierecht is een plan in wording om een ‘scenariorechter’ binnen twee weken nadat een echtscheiding is aangemeld een regiezitting te laten houden. Dat levert tijdwinst op, scheelt stress en wie weet, verdriet.
Bij ‘mediation’ ontmoet ik pleitbezorgers van betere communicatie die tegelijk een hoger rendement beloven. Bemiddeling levert meer herstel op, meer begrip, minder kans op herhaling en is dus maatschappelijk effectiever. Het zijn relatief kleine initiatieven. En het is vrijwillig; de verdachte moet een ‘bekennende houding’ hebben. En het slachtoffer moet open staan voor contact.
Bij rechters verandert ook iets. Bij grote, gevoelige zaken blijken de persvoorlichters de uitspraak die zal worden voorgelezen te kunnen meelezen. Ze mogen de rechters suggesties geven en doen dat ook. Of aspect x of y misschien wat meer uitleg kan krijgen? Bijvoorbeeld omdat „er veel vragen over leven” op sociale media? Bij strafrecht is men mediabewust, zegt Minke Kronemeijer, hoofd Communicatie. Bij andere rechtsgebieden minder, „maar de deur is nooit dicht”. Rechters willen duidelijk niet meer misverstaan worden, of erger, gefileerd en beledigd. Er worden ook regelmatig één minuut-uitlegfilmpjes gemaakt bij vonnissen, tegenspraak-op-maat voor sociale media. De tijd dat de rechter alleen spreekt ‘door zijn vonnis’ is ook voorbij.
Rechters willen niet meer misverstaan worden, of erger, gefileerd en beledigd
Dat vonnis wordt trouwens vaker zélf mondeling. Meteen uitspraak, direct op de zitting zodat je weet waar je aan toe bent – het is een maatschappelijke behoefte, hoor ik.
Ik maak een mondelinge uitspraak mee, met civiel rechter Romy Praamstra. Een zaak waarin een teleurgestelde ouder vele duizenden euro’s schoolgeld terug wil van een particuliere school met intensieve begeleiding, waar de dochter desondanks faliekant zakte. De behandeling is informeel, in dialoogvorm. Al gauw blijkt dat de school een geloofwaardig verweer heeft tegen de verwijten van de vader. Na een uurtje vraagt ze partijen de zaal te verlaten. Weten we genoeg om mondeling uitspraak doen? Na vijf minuten zijn rechter en griffier eruit – ze durven het aan. De bode zegt de partijen, dat „binnen een half uur” uitspraak volgt.
Met de toga’s over de arm stuiven ze over de gangen naar hun werkplek, waar ze achter één scherm samen een kort vonnis in elkaar zetten. De griffier tikt, de rechter praat. Binnen twintig minuten staan de belangrijkste argumenten op volgorde. De griffier is waakzaam – termijnen, kosten, hebben we dit, en dat, moeten we daar nog wat over zeggen? De rechter repeteert, geluidloos. Vijf minuten later zijn we weer in het zaaltje. De partijen horen het vonnis stil aan. Bij de term ‘afgewezen’ glijdt over het gezicht van de schooldirecteur een glimlach. De vader zit roerloos.
Valt er aan zo’n rechtbank met z’n wettelijk vastgelegde taken en veel voor het leven benoemd personeel, überhaupt wel iets te bij te sturen? Ik vraag aan bestuurslid (en rechter) Geert Lycklama wat hij wil bereiken. Zijn antwoord is geruststellend simpel. De basis moet op orde zijn voor de buitenwereld, zegt hij. „Op ons wordt gewacht om het leven van mensen weer op orde te krijgen. We waren vroeger behoorlijk naar binnen gekeerd. Dat is veranderd, maar het kan beter.” Dan gaat het dus over wachttijden en productiviteit. „We bestaan om goed en snel uitspraak te doen”, zegt hij. Een zaak kan juridisch nog zo interessant zijn, als er ècht op wordt gewacht, dan gaat tijdigheid toch boven langer studeren, denken, overleggen, schrijven, herschrijven en nog eens overleggen, vindt hij.
In het visitatierapport herkent hij veel. Tegelijk was het „negatiever dan we verdienen”. De rechtspraak heeft weinig organisatorische discipline. „We kunnen best oplossingen verzinnen, maar invoeren lukt minder goed.” De organisatie is sterk zaaksgericht en traditioneel – „we doen het nu eenmaal zo”. Ja, de rechtspraak is moeilijk te besturen, zegt hij. Een „ingebakken passiviteit”, neemt hij wel waar, bij kwesties die losse zaken overstijgen. Julia Mendlik, de president van de rechtbank, heeft er niet zo’n last van. Ze houdt het gesprek met de rechters gaande door „met ze te gaan zitten en te vragen wat we zelf kunnen doen”. Het gesprek los maken en van elkaar leren, is haar idee. Met het vaker mondeling vonnissen op de zitting is haar rechtbank al vroeg begonnen. „Daarin zijn we voorloper.” Dat vraagt om een andere houding van de rechter, het is een „echte ontwikkeling in het vak”, zegt ze.
Over uitspraaktermijnen moeten heldere afspraken komen. „Het kan ook niet meer zo”, zegt Lycklama. Als de rechtspraak de burger niet beter van dienst kan zijn „dan gaan mensen zich van je afkeren. Dat moet je voorkomen”. Hoe ziet Lycklama zijn rechtbank over tien jaar? Een stuk digitaler, zegt hij. „We werken beter op tijd, snappen goed wat mensen nodig hebben. En die grote toewijding hebben we behouden.” En Mendlik? „Ikhoop vurig dat de werkdruk minder wordt, het ziekteverzuim lager en de ruimte om te moderniseren groter. Dat er veel minder achterstanden zijn, er meer rust komt en we tegelijk effectiever en tijdiger kunnen werken.”
VII BEJEGENING
Te weinig uitleg, ontboden worden op de verkeerde zitting
Is er enig idee hoe ‘de burger’ uit het arrondissement denkt over de rechtbank? De meeste formele verzoeken om een rechter van een zaak te halen, gaan over stukken niet toelaten, gevolgd door het woord ontnemen, niet laten uitspreken. Rechter Jaap Haeck, plaatsvervangend voorzitter van de wrakingskamer, proeft soms het tijdgebrek op de zitting – een zaak niet willen aanhouden en dat motiveren met „we doen het niet”. Met beter uitleggen is ergernis weg te nemen, zegt hij. Mits dáár dan tijd voor is. Tijd is de valkuil. Een rechter die ongeduldig zegt: „Straks heb ik nóg een zitting, hoor”. Een enkele keer een rechter die zich verspreekt: „Voordat ik u ga veroordelen, behandelen we eerst nog even uw persoonlijke omstandigheden.”
‘Zit de burger echt op zes kantjes vonnis te wachten? Ik vraag het me wel eens af’
Kan klachtenfunctionaris Jaap Madern de zwaktes duiden? Dat Toezicht overbelast is kan hij merken. Burgers klagen dat ze „van hun bewind af mogen” van de bewindvoerder, „maar dat er dan te lang op de rechtbank moet worden gewacht”. Service en logistiek zijn lastig. Eigenlijk alles „buiten het reguliere proces”.
Wanneer doet iets echt pijn? Als iemand met een standaardformulier ten onrechte is opgeroepen voor een zitting en dat blijkt dan een dementerende moeder in een rolstoel te zijn. Of iemand is ontboden voor een verkeerde zitting, op een verkeerd tijdstip, via een fout adres. Meer communicatie, sneller op zitting, minder lang wachten op de uitspraak en vaker mondeling uitspraak doen. Madern ziet het wel zitten. „Zit de burger echt op zes kantjes vonnis te wachten? Ik vraag het me wel eens af. Tijdigheid wil het nog wel eens verliezen van juridische zorgvuldigheid. We zitten hier soms gevangen in het recht.”
No comments:
Post a Comment